ECLI:NL:GHARN:2004:AO6959

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-01763
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde vaststelling appartement onder de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak gaat het om de waardebepaling van een appartement in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een tweekamerappartement gelegen aan de [a-weg 8 te Z], heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen vastgestelde waarde van het appartement op de peildatum 1 januari 1999, die was vastgesteld op ƒ 232.000. De belanghebbende stelt dat deze waarde te hoog is en verwijst naar de door haar betaalde koopsom van ƒ 100.000 en de gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare appartementen in het complex. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde door te verwijzen naar de verkoopopbrengsten van vergelijkbare objecten, maar het Hof oordeelt dat de Ambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de waarde van het appartement op de peildatum juist is vastgesteld.

Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van het appartement, exclusief de parkeerplaats, moet worden bepaald op basis van de waarde die aan de onroerende zaak kan worden toegekend indien deze in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik kan worden genomen. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen en de overgelegde stukken, concludeert het Hof dat de waarde van het appartement moet worden vastgesteld op ƒ 150.000. De uitspraak van de Ambtenaar wordt vernietigd en de waarde wordt verlaagd. De gemeente Wageningen wordt gelast om het door de belanghebbende gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/01763 (WOZ)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De beschikking is genummerd [01] en vermeldt voor het object, plaatselijk bekend [a-weg 8 te Z], een waarde van ƒ 232.000.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de vastgestelde waarde bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft de Ambtenaar nog een taxatierapport ingediend dat bedoeld is als bijlage bij het verweerschrift. Door de griffier is een afschrift daarvan aan belanghebbende gezonden.
1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.
2. Feiten
2.1. Het Hof heeft heden uitspraak gedaan in een zestal uitspraken die betrekking hebben op het hierna genoemde appartementencomplex. In vier zaken, met de nummers 02/01883, 02/01483, 02/01567 en 02/01240, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op 11 november 2003. In twee zaken, met de nummers 02/01763 en 02/01083 wordt met toestemming van partijen uitspraak gedaan zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Voor zover bij de behandeling van één van de genoemde zaken feiten zijn gebleken die ook voor de behandeling van de andere zaken van belang zijn heeft het Hof in die andere zaken de feiten, met toepassing van artikel 8:69, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ambtshalve aangevuld, met name voor wat betreft de aard en de ligging van het complex, de bewoners, de indeling en de kubieke inhoud van de appartementen, de verschuldigdheid van servicekosten en de objectafbakening.
2.2. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.3. Belanghebbende is eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van het tweekamerappartement gelegen in het appartementen-complex “[b]” (hierna: het complex), met een bergruimte in de kelder, plaatselijk bekend [a-weg 8 te Z] (hierna: het appartement). Het appartement heeft een balkon. Belanghebbende heeft het appartement, tezamen met een parkeerplaats in de garage, op 14 augustus 1998 gekocht voor ƒ 100.000. Het complex, dat rond 1970 is gesticht, bestaat uit een tweetal woontorens waarin verschillende typen één-, twee-, drie-, of vierkamer-appartementen zijn gelegen. In enkele gevallen zijn twee verschillende appartementen met elkaar verbonden tot één nieuw appartement. De buitenmuren van het complex vallen buiten het appartementsrecht. Bij het complex behoren losse garages en parkeerplaatsen in een gezamenlijke garage. De garages en parkeerplaatsen kunnen afzonderlijk worden verkocht en worden door de Ambtenaar ook als afzonderlijke objecten voor de toepassing van de Wet WOZ aangemerkt. Het complex kent gezamenlijke ruimtes, gangen en bijgebouwen en is te karakteriseren als een tamelijk chique bejaardenflat die mooi is gelegen aan de rand van [Z] en die beschikt over een fraai aangelegde tuin. Aan de bewoner(s) wordt de eis gesteld dat zij ten minste 45 jaar oud zijn en geen jonge kinderen meer hebben. De gemiddelde leeftijd van de bewoners was ten tijde van de mondelinge behandeling van de in 2.1. genoemde vier zaken 81 jaar.
2.4. Ten behoeve van de gezamenlijke bewoners van het complex is een tweetal verenigingen werkzaam, te weten de Vereniging van Diensten Bewoners en de Vereniging van Eigenaren. De eigenaren van de appartementen zijn aan de verenigingen een verplichte bijdrage (hierna: de servicekosten) verschuldigd. De servicekosten zijn bedoeld voor – onder meer – de kosten van verwarming en verlichting van de gezamenlijke gedeelten van het complex, personeelskosten, verzekering, administratie, beveiliging en onderhoud van de gebouwen, de riolering en de liften, alsmede het tuinonderhoud. De eigenaar van een appartement (in voorkomend geval: de erfgenamen) is (zijn) gehouden de servicekosten te betalen ook indien het appartement niet wordt bewoond. De servicekosten voor appartementen als het onderhavige bedragen ongeveer € 495 per maand en zijn afhankelijk van het type appartement en het aantal bewoners daarvan.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil de door de Ambtenaar aan het appartement toegekende waarde op de peildatum 1 januari 1999.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld, gelet op de door haar betaalde koopsom. In haar bezwaarschrift verwijst zij tevens naar rond de peildatum gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare appartementen. Haar appartement is in eerste instantie ten onrechte vergeleken met 3-, 4-, en 6-kamerappartementen in “ [het complex]”. Deze appartementen zijn echter onvergelijkbaar.
3.3. De Ambtenaar is van mening dat de waarde juist is vastgesteld, gelet op de gerealiseerde verkoopopbrengsten van vergelijkbare objecten. Hij is bij de vergelijking uitgegaan van de bruto maten. Hij is van mening dat de verkoopopbrengsten van de in [het complex] gelegen appartementen niet maatgevend zijn omdat die door de verschuldigde servicekosten in neerwaartse zin zijn beïnvloed. Hij verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2000 nr. 34 900, BNB 2000/191*. De Ambtenaar heeft in het verweerschrift nog gewezen op de verkoopgegevens met betrekking tot het appartement [a-weg 12] doch in andere procedures heeft hij nader het standpunt ingenomen dat die gegevens niet goed bruikbaar zijn.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de vastgestelde waarde. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van het onderhavige tot woning dienende appartement [a-weg 8 te Z] worden bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen, en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 1999.
4.2. De Ambtenaar heeft zich bij het geven van de onderhavige beschikking op het standpunt gesteld dat de onder 4.1. bedoelde waarde van het appartement op de waardepeildatum ƒ 232.000 bedraagt. Bij de thans bestreden uitspraak heeft hij die waarde gehandhaafd.
4.3. De Ambtenaar verdedigt ook in beroep een waarde van het appartement van ƒ 232.000. Ter ondersteuning daarvan heeft hij een taxatierapport overgelegd dat op 8 september 2003 is opgemaakt door [A, WOZ-taxateur]. Daarin wordt de waarde van het appartement op de peildatum getaxeerd op € 105.277 (ƒ 232.000). Ter onderbouwing van het taxatierapport zijn daarin de gegevens vermeld van het appartement [c-weg 5 te Z] dat op 19 juni 1998 is verkocht voor € 88.487 (de inhoud van dat appartement, dat in 1961 is gebouwd, bedraagt 224 m³) en van het appartement [d-weg 6 te Z] dat op 14 december 2000 is verkocht voor € 155.419 (de inhoud van dat appartement, dat ook in 1961 is gebouwd, bedraagt eveneens 224 m³). De gemiddelde prijs per m³ van deze vergelijkingsobjecten bedraagt € 421. De getaxeerde waarde van het appartement van belanghebbende resulteert blijkens het rapport in een gemiddelde waarde van € 419 per m³. Daarbij is kennelijk, gelet op de objectomschrijving in het rapport, rekening gehouden met de aanwezigheid van een parkeerplaats (in het taxatierapport is in de objectomschrijving ten onrechte een garage genoemd). Omtrent de delen van het getaxeerde object worden in het rapport geen bijzonderheden vermeld.
4.4. Belanghebbende stelt dat het onderhavige appartement niet vergelijkbaar is met de in het taxatieverslag aangevoerde vergelijkingsobjecten. De vergelijkingsobjecten hebben naar haar mening een grotere inhoud. Zij wijst in haar bezwaar op de verkoopprijzen van vergelijkbare appartementen in het onderhavige complex. Het appartement [a-weg 9] is op 28 september 1998 verkocht voor ƒ 90.000, nummer [10] op 24 maart 1999 voor ƒ 75.000 en nummer [11] op 18 mei 1999 voor ƒ 70.000. Alle genoemde appartementen zijn gelijk aan dat van haar. Zij wijst in haar bezwaarschrift nog op de onduidelijkheid van de waarderingen in verband met de aanwezigheid van parkeerplaatsen of garageboxen. Het Hof leidt uit deze stelling van belanghebbende af dat zij van mening is dat de waarde van haar appartement, exclusief de parkeerplaats, op de peildatum gesteld kan worden op de gemiddelde uit de gerealiseerde verkopen blijkende prijs.
4.5. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de door de Ambtenaar bij de vaststelling van de waarde gehanteerde vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar zijn. Alsdan rust op de Ambtenaar de last aannemelijk te maken dat de objecten voldoende vergelijkbaar zijn en dat met de bestaande verschillen tussen het te waarderen object en de vergelijkingsobjecten voldoende rekening is gehouden (Hoge Raad 19 april 2000 nr. 35 212, BNB 2000/195). Belanghebbende heeft voorts gewezen op de koopprijs die zij voor het appartement heeft betaald en de verkoopprijzen die rond de peildatum zijn gerealiseerd voor appartementen die identiek zijn aan haar appartement. Nu het tegendeel is gesteld noch gebleken moet er naar het oordeel van het Hof vanuit worden gegaan dat die prijzen tot stand zijn gekomen tussen zakelijk handelende partijen. Op de Ambtenaar die stelt dat die prijzen niet de waarde vertegenwoordigen als bedoeld in de Wet WOZ rust de last zulks aannemelijk te maken nu belanghebbende dat betwist (vergelijk Hoge Raad 29 november 2000 nr. 35 797, BNB 2001/52c*).
4.6. Gelet op de inhoud van het overgelegde taxatierapport en op hetgeen hij overigens naar voren heeft gebracht acht het Hof de Ambtenaar niet geslaagd in het van hem verlangde bewijs.
4.7. De Ambtenaar heeft, naar het Hof elders is gebleken, het standpunt ingenomen dat de appartementen in het onderhavige complex enerzijds en de parkeerplaatsen en de garageboxen anderzijds, als afzonderlijke objecten voor de toepassing van de Wet WOZ zijn te onderscheiden. Dit standpunt komt het Hof in het onderhavige situatie niet onjuist voor. Geen omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de bedoelde eigendommen bij elkaar horen. Alsdan is in dit geschil geen andere conclusie mogelijk dan dat het object onjuist is afgebakend. Deze situatie kan naar het oordeel van het Hof, met overeenkomstige toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2002 nummer 34 928, BNB 2002/376c* en van 8 november 2002 nummer 36 941, BNB 2003/46, aldus worden hersteld dat de beschikking, met vermindering van de vastgestelde waarde, wordt geacht slechts betrekking te hebben op het appartement.
4.8. Het Hof acht niet door de Ambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van het onderhavige appartement rechtstreeks uit de waarde van de door de Ambtenaar naar voren gebrachte vergelijkingsobjecten kan worden afgeleid nu daaruit niet blijkt dat en in hoeverre rekening is gehouden met de liggingsaspecten. Voorts blijkt uit het rapport slechts dat de vergelijkingsobjecten een inhoud hebben die vergelijkbaar is met de inhoud van belanghebbendes appartement maar niet dat de indeling eveneens vergelijkbaar is. Nu in de vergelijking enkel de gemiddelde prijs per m³ is betrokken acht het Hof dit wel van belang. Met betrekking tot de geschatte inhoud van het appartement neemt het Hof in aanmerking dat de Ambtenaar voor de vergelijkbaarheid de bruto maten heeft gehanteerd. Ook op dat punt is het taxatierapport echter onvolledig nu de buitenmuren van het complex niet onder het appartementsrecht vallen. Hiermee dient bij de berekening van de inhoud en de vergelijking met de vergelijkingsobjecten rekening gehouden te worden. Het Hof acht bij die vergelijking tevens van belang dat het appartement van belanghebbende is gelegen in een complex dat is bestemd voor de huisvesting van senioren/ouderen. Tot slot geeft het taxatierapport onvoldoende inzicht in de opbouw van de waarde voor zover die bestaat uit de waarde van het appartement en de waarde van de parkeerplaats. Het door de Ambtenaar overgelegde rapport moet op deze gronden als onvoldoende onderbouwd terzijde worden gelegd.
4.9. Het geconstateerde verschil tussen de verkoopprijzen op de vrije markt voor appartementen als het onderhavige enerzijds en de in het taxatierapport vermelde waarde daarvan anderzijds kan, anders dan de Ambtenaar betoogt, naar het oordeel van het Hof niet worden verklaard uit de omstandigheid dat bewoners van het onderhavige complex hoge servicekosten moeten betalen. De enkele stelling van de Ambtenaar, waarbij hij verwijst naar prijzen van elders gelegen appartementen, is daartoe onvoldoende en het Hof acht niet zonder meer aannemelijk dat de hoogte van de te betalen kosten, waar te ontvangen diensten tegenover staan, in het onderhavige geval tot gevolg heeft dat een waardeverschil ontstaat van ongeveer ƒ 135.000, te weten het verschil tussen de door de Ambtenaar verdedigde waarde en de verkoopprijs van tweekamerappartementen in het vrije verkeer die het Hof, gelet op de door belanghebbende naar voren gebrachte verkoopgegevens die onweersproken zijn gebleven, op de peildatum schat op ƒ 82.000. Op de Ambtenaar die stelt dat de gerealiseerde verkoopprijzen van appartementen als dat van belanghebbende in het onderhavige complex (aanmerkelijk) zijn beïnvloed door de verschuldigdheid van hoge servicekosten rust de last de omvang van die invloed nader aan te geven, bijvoorbeeld door een vergelijking te maken tussen de servicekosten die bewoners van de appartementen in het onderhavige complex en bewoners van appartementen in vergelijkbare complexen verschuldigd zijn. Het Hof merkt daarbij op dat niet in geschil is dat in de door belanghebbende verschuldigde servicekosten, anders dan in het geval van het door de Ambtenaar aangehaalde arrest van de Hoge Raad BNB 2000/191*, geen kosten voor zijn persoonlijke verzorging zijn begrepen.
4.10. Belanghebbende heeft gewezen op de verkoopopbrengsten van appartementen als de onderhavige. Het Hof acht echter aannemelijk dat die opbrengsten zijn beïnvloed door de verplichtingen die rusten op de bewoners en de gestelde leeftijdsgrenzen. Het Hof acht aannemelijk dat mede daardoor de markt voor kopers van appartementen als de onderhavige klein is. De waardedrukkende invloed die uitgaat van de gestelde leeftijdsgrenzen en gezinssamenstelling, en van de verplichte afname van het bovengemiddelde pakket aan diensten (omdat potentiële kopers daaraan geen behoefte hebben maar die diensten niettemin moeten afnemen) moet naar het oordeel van het Hof buiten aanmerking worden gelaten (vergelijk Hoge Raad 25 november 1998, nr. 33 212, BNB 1999/18c*). Op grond daarvan is naar het oordeel van het Hof niet zonder meer aannemelijk dat de gezochte waarde op de peildatum gesteld kan worden op de gemiddelde verkoopprijs die blijkt uit de door belanghebbende aangevoerde verkopen.
4.11. Nu geen der partijen haar stellingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt stelt het Hof de waarde zoals bedoeld in de Wet WOZ van het appartement van belanghebbende, zonder de parkeerplaats en rekening houdend met al hetgeen naar voren is gebracht, in goede justitie vast op ƒ 150.000.
5. Proceskosten
Nu van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet is gebleken acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar waarvan beroep;
- vermindert de vastgestelde waarde van het appartement [a-weg 8], exclusief parkeerplaats, tot € 68.067 (ƒ 150.000);
- gelast dat de gemeente Wageningen aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29.
Aldus gedaan te Arnhem op 5 februari 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sitsen als griffier.
(J.M. Sitsen) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 februari 2004
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.