ECLI:NL:GHARN:2004:AO7334

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
B03/751
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Heisterkamp
  • A. Tjittes
  • J. van den Dungen
  • B. baron de Weichs de Wenne
  • I. Hamelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlengingsverzoek pachtovereenkomst wegens verkoop melkquotum zonder toestemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 februari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verlengingsverzoek van de pachtovereenkomst tussen [van de V.] B.V. en de gemeente 's-Hertogenbosch. De pachtkamer van de rechtbank had eerder, op 9 september 2003, het verzoek van [van de V.] B.V. afgewezen. De reden voor deze afwijzing was dat [van de V.] B.V. zonder toestemming van de gemeente het met het gepachte samenhangende melkquotum had verkocht. Dit handelen werd als een schending van de Pachtwet beschouwd, specifiek artikel 39, dat vereist dat de verpachter toestemming moet geven voor dergelijke transacties.

De gemeente voerde aan dat de verkoop van het melkquotum zonder hun medeweten had plaatsgevonden en dat [van de V.] B.V. de schade die hierdoor was ontstaan niet wilde vergoeden. [van de V.] B.V. daarentegen stelde dat zij geen toestemming nodig had, omdat de pachtverhouding niet te vergelijken was met een reguliere pachtverhouding, en dat de gemeente impliciet had ingestemd met de verkoop. Het hof oordeelde echter dat [van de V.] B.V. onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de gemeente toestemming had gegeven voor de verkoop van het melkquotum.

Het hof bevestigde de beslissing van de pachtkamer en oordeelde dat het verlengingsverzoek van [van de V.] B.V. moest worden afgewezen. De gemeente had het recht om de kwestie van het melkquotum aan de orde te stellen in de verlengingsprocedure, en [van de V.] B.V. had niet aangetoond dat zij aan de verzoeken van de gemeente om informatie had voldaan. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de gemeente, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

17 februari 2004
pachtkamer
rekestnummer P 2003/751
G e r e c h t s h o f t e A r n h e m
Beschikking
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [van de V.] B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
procureur: mr F.J. Boom,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon de gemeente 's-Hertogenbosch,
zetelende te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
procureur: mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
De pachtkamer van de rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 9 september 2003 tussen appellante, verder te noemen [van de V.] B.V., als verzoekster en geïntimeerde, verder te noemen de gemeente, als verweerster een beschikking gegeven. Van die beschikking is een afschrift aangehecht. Volgens het op die beschikking voorkomende stempel is de beschikking op 10 september 2003 door de griffier van die rechtbank naar [van de V.] B.V. verzonden.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [van de V.] B.V. is bij op 10 oktober 2003 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van vorenbedoelde beschikking. Zij heeft daarbij grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd, bewijs aangeboden en het hof verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en de door haar verzochte verlenging alsnog toe te wijzen voor de wettelijke periode, subsidiair tot het moment dat de gemeente daadwerkelijk feitelijk een aanvang neemt met de werkzaamheden op de grond ten behoeve van de woningbouw.
2.2 Bij op 10 november 2003 ter griffie van het hof ingekomen verweerschrift heeft de gemeente verweer gevoerd, producties overgelegd en het hof verzocht om [van de V.] B.V. in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren, met veroordeling van [van de V.] B.V. in de kosten van dit hoger beroep.
2.3 Op 19 januari 2004 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [van de V.] B.V. is verschenen haar directeur [naam directeur], bijgestaan door mr A.M. Rottier, advocaat te 's-Hertogenbosch. Namens de gemeente zijn verschenen de heren [...], beiden werkzaam op de afdeling verwerving van de afdeling grondzaken van de gemeente, bijgestaan door mr drs H.A. Pasveer, advocaat te 's-Hertogenbosch. De gemeente heeft bij die gelegenheid het procesbesluit overgelegd. Van de zijde van partijen zijn inlichtingen aan het hof verstrekt, waarna de advocaten de wederzijdse standpunten hebben toegelicht, mr Rottier mede aan de hand van pleitnotities.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet voldoende weersproken het navolgende vast.
3.2 Tussen de gemeente en [van de V.] B.V. bestaat een pachtovereenkomst, op grond waarvan [van de V.] B.V. van de gemeente pacht een perceel land, totaal groot 7.74.10 ha, kadastraal bekend gemeente 's-Hertogenbosch, sectie U nr 147.
3.3 De pachtovereenkomst is oorspronkelijk aangegaan door de gemeente en de rechtsvoorganger (zijnde de vader van [naam directeur]) van de rechtsvoorganger (zijnde [naam directeur]) van [van de V.] B.V. voor de duur van zes jaren. De op schrift gestelde pachtovereenkomst vermeldt onder meer dat zij ingaat op 31 december 1980. De pachtovereenkomst is op 21 januari 1981 bij de grondkamer voor Noord-Brabant ingekomen en op 6 maart 1981 door die grondkamer goedgekeurd. De huidige pachttermijn eindigt op 30 december 2004.
3.4 Bij brief van 27 maart 2003 heeft de gemeente aan [van de V.] B.V. medegedeeld dat zij de pachtovereenkomst niet wenst te verlengen.
3.5 Bij brief van 3 april 2003 heeft de advocaat van de gemeente aan de gemachtigde van [van de V.] B.V. onder andere het volgende bericht:
"De bovenstaande vordering [i.e. tot vergoeding van 50 % van de waarde van het met het gepachte samenhangende melkquotum vermeerderd met wettelijke rente; toevoeging hof] is gebaseerd op de eigen mededelingen van uw cliënte over de omvang van het melkquotum. Omdat mijn cliënte deze omvang nog niet heeft kunnen controleren, wordt uw cliënte tevens gesommeerd om binnen twee weken na dagtekening van deze brief verificatoire bescheiden te doen toekomen waaruit de omvang van het melkquotum blijkt dat samenhing met het ge-pachte object. Tevens wordt uw cliënte gesommeerd de verkoopovereenkomst van het quotum over te leggen."
3.6 Bij brief van 1 mei 2003 heeft de gemachtigde van [van de V.] B.V. aan de advocaat van de gemeente onder andere het volgende bericht:
" In onderhavige zaak heb ik uw brief van 3 april jl. inmiddels besproken met de directie van cliënte, hetgeen heeft geleid tot de volgende reactie.
Melkquotum
Dit onderdeel van het geschil is thans onder de rechter in het kader van het door mij namens cliënte opgestarte procedure bij de Pachtkamer te Den Bosch. Namens cliënte heb ik verzocht om verlenging van de tussen onze cliënten bestaande pachtovereenkomst. Cliënte zal derhalve niet ingaan op uw sommaties met betrekking tot het melkquotum."
4 De mondelinge behandeling
Ter zitting van het hof is, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Door [naam directeur]:
Ik ben 41 jaar oud en ongehuwd. Ik heb geen kinderen. Ik woon in de provincie Groningen. Daar heb ik een akkerbouw-en pluimveebedrijf. Het bedrijf is, exclusief de in geschil zijnde ongeveer 7 ha, 180 ha groot. Ik heb een batterijstal voor zo'n 47.000 kippen. Naast die kippen houd ik nog een paar koeien, bij wijze van hobby. Daarnaast verbouw ik wintertarwe, suikerbieten en koolzaad en heb ik nog een stuk grond verplicht braak liggen.
Mijn bedrijf in Brabant heb ik in 1996 gedeeltelijk verkocht; ik heb toen 16 ha aan Delta Lloyd verkocht. Verder heb ik een deel van het bedrijf in 1999 aan [T.] verkocht, waarna alleen nog de pachtgrond resteerde. Op die grond heb ik in het afgelopen jaar en in een paar daaraan voorafgaande jaren wintertarwe verbouwd. Die tarwe gebruik ik om mijn kippen te voeren. Lange tijd heb ik die grond in eigen beheer bewerkt, met machines die ik daar nog had staan; vorig jaar liet ik een loonwerker het werk doen. Mijn vader, van wie ik het bedrijf had overgenomen, woont in 's-Hertogenbosch en hield het allemaal in de gaten. In het jaar 2004 moet ik 5 % van mijn grondareaal braak laten liggen. Ik wil daarvoor in 2004 de in geschil zijnde grond gebruiken.
Mijn pluimveebedrijf vergt veel toezicht van mij en voldoet aan alle eisen.
Mijn bedrijfsresultaten over 2002 waren, als gevolg van een sterk gezakte tarweprijs, niet zo goed. In de herfst van 2003 is de tarweprijs ineens met 50 % gestegen, waardoor de resultaten over 2003 beter zullen zijn. Ik heb de laatste jaren veel afschrijvingslasten gehad, als gevolg van het opbouwen vanaf 1996 van een geheel nieuw bedrijf in Groningen.
Het melkquotum heb ik in 1999 verkocht. Op advies van mijn adviseur en met instemming van de fiscus heb ik het geld dat ik kreeg voor de verkoop van het melkquotum fiscaal voordelig kunnen investeren in mijn nieuwe bedrijf. Door mijn adviseur is tegen de gemeente gezegd dat ik wel tot een financiële regeling wilde komen. Er is vervolgens gesproken over een bod van de gemeente, maar bij dat bod werd geen waarde toegekend aan de koopoptie die ik heb. Ik heb het melkquotum verkocht voordat er concrete besprekingen met de gemeente hebben plaatsgevonden. Die gesprekken met de gemeente, althans de perioden daartussen, duurden heel lang en de voortgang werd door de gemeente vertraagd. Op een gegeven moment kon ik niet meer wachten met de verkoop van het melkquotum. Ik had het deel van het melkquotum dat met het gepachte samenhangt kunnen uitsluiten bij de verkoop en het dan kunnen verhuren, maar het punt was dat toen ook al het structureel verleasen van melk-quotum ter discussie stond. In 1999 heb ik de koopoptie niet ingeroepen. In het begin hebben vooral mijn adviseurs met de gemeente contact gehad over het melkquotum. In 2001, dus na de verkoop van het quotum, heb ik zelf met de gemeente gesproken. Mijn adviseur [naam adviseur] heeft in de zomer van 1999 contact gehad met de heer [G.V.] van de gemeente. Toen is er in januari of februari 2000 een brief gekomen. Er is een bespreking met de heer [G.V.] op het kantoor van ABAB geweest, in aanwezigheid van de heer [S.].
Ik heb belang bij behoud van het gepachte, ook als de pachtovereenkomst slechts gedeeltelijk zou worden verlengd. Het kan dan gewoon meedraaien in mijn bedrijf.
Ik heb alle door de gemeente benodigde gegevens verschaft. Zij hebben aan de hand daarvan berekeningen van het melkquotum kunnen maken. Toen wij de brief van de advocaat van de gemeente kregen met een verzoek om verstrekking van nadere gegevens had ik de koopoptie inmiddels ingeroepen. Mijn adviseur vond het toen kennelijk niet meer nodig die gegevens te verschaffen. Als het op een paar stukken aankomt, kan de gemeente die krijgen.
Namens de gemeente:
In het bestemmingsplan Groote Wielen heeft het verpachte voor 1/3 de bestemming wonen gekregen een voor 2/3 de bestemming water en groenvoorziening. De grond met de woonbestemming hebben we voorlopig nog niet nodig; de realisatie van die bestemming zal pas plaatsvinden in 2009. Met betrekking tot het andere stuk grond heeft een aanbestedingsprocedure plaatsgevonden. Die grond zal vanaf 2005 worden gebruikt voor de opslag van grond die elders wordt gebruikt.
Door [G.V.]:
Ik heb in 1999 op geen enkele manier contact gehad met iemand van ABAB, ook niet met [naam adviseur]. Op 22 februari 2000 heb ik voor het eerst wat vernomen van ABAB via een brief van die datum. De gesprekken met [van de V.] vonden pas plaats in 2001.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 De grieven van [van de V.] B.V. tegen de beschikking waarvan beroep stellen aan de orde de vraag of de pachtkamer in eerste aanleg terecht haar verlengingsverzoek op grond van artikel 39 van de Pachtwet heeft afgewezen.
5.2 De gemeente stelt zich op het standpunt dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Op de eerste plaats voert zij daartoe aan dat [van de V.] B.V. zonder medeweten van de gemeente het met het verpachte samenhangende melkquotum heeft verkocht en weigert de daardoor bij de gemeente ontstane schade te vergoeden. Op de tweede plaats voert de gemeente daartoe aan dat [van de V.] B.V. de bescheiden waaruit de omvang van dat quotum blijkt alsmede de verkoopovereenkomst van het quotum weigert over te leggen.
5.3 [van de V.] B.V. heeft tegen dat standpunt, kort gezegd, het volgende verweer gevoerd:
a) In verband met de aan [van de V.] B.V. toekomende koopoptie is de pachtverhouding tussen partijen niet te vergelijken met een reguliere pachtverhouding en is de positie van de gemeente te vergelijken met die van een financier. Gelet daarop had [van de V.] B.V. geen toestemming van de gemeente nodig althans daar mocht zij van uitgaan om het melkquotum te verkopen;
b) Op grond van het arrest van 20 juni 2002 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Thomsen/Ambt Für Ländliche Räume Husum (zaak C-401/99) is het niet mogelijk melkquotum aan de gemeente over te dragen, omdat de gemeente geen producent in de zin van artikel 9 sub c van de EG-Verordening 3950/92 is en omdat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, of op korte termijn een derde, de melkproductie overneemt, mede gelet op het optierecht dat [van de V.] B.V. op de grond heeft;
c) Het is niet mogelijk dat de gemeente het melkquotum aan een derde opvolgende pachter zou kunnen overdragen binnen de in artikel 44 lid 2 van de Pachtwet genoemde termijn;
d) De gemeente heeft (impliciet) toegestemd in de verkoop door [van de V.] B.V. van het melkquotum;
e) Subsidiair geldt dat de gemeente geen beroep meer kan doen op het gebrek in de prestatie van [van de V.] B.V. het melkquotum aan de gemeente op te leveren, nu de gemeente pas na februari 2000, zijnde niet binnen bekwame tijd in de zin van artikel 6: 89 van het Burgerlijk Wetboek, heeft gereageerd;
f) [van de V.] B.V. heeft de door de gemeente gevraagde stukken, althans grotendeels, aan de gemeente verstrekt.
Omtrent dat verweer wordt het volgende overwogen.
5.4 Ad a). Er veronderstellenderwijs met [van de V.] B.V. van uitgaand dat haar de door haar gestelde koopoptie toekomt, is het hof van oordeel dat de aanwezigheid van die koopoptie nog niet met zich brengt dat zij bij het einde van de pachtovereenkomst het melkquotum niet hoefde op te leveren of de toestemming van de gemeente om dat quotum te verkopen niet nodig had. Immers, op het moment dat [van de V.] B.V. het melkquotum verkocht, had zij haar koopoptie nog niet ingeroepen en was zij dus in beginsel (nog) te beschouwen als een "gewone" pachter. Daarbij komt dat het in het geheel niet zeker is of en onder welke voorwaarden het inroepen van die koopoptie daadwerkelijk tot een koopovereenkomst met betrekking tot het gepachte zou hebben geleid. Bovendien heeft [van de V.] B.V. overigens geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij ter zake van de verkoop van het melkquotum geheel buiten de gemeente om mocht handelen. Het hof overweegt daarbij dat zelfs bij een daadwerkelijk uitgeoefende koopoptie nog niet direct voor de hand ligt dat de pachter het met het gepachte samenhangende melkquotum "om niet" mag behouden. Aan de bij a) genoemde stelling dient dan ook te worden voorbijgegaan. Die stelling is immers, gelet op de betwisting daarvan door de gemeente, onvoldoende onderbouwd.
5.5 Ad b). Anders dan [van de V.] B.V. meent, doet voornoemd arrest van 20 juni 2002 niet af aan de op de pachtovereenkomst gebaseerde verplichting van de pachter om, kort weergegeven, het met het gepachte samenhangende melkquotum in stand te houden. Of het gemeenschapsrecht eraan in de weg staat dat de verpachter dat quotum aan het einde van de pachtverhouding te gelde maakt, is niet een kwestie die de pachter aangaat. Onzeker is of het optierecht zal leiden tot eigendomsoverdracht van de grond aan [van de V.] B.V., zodat ook daaraan ontleende argumentatie [van de V.] B.V. niet kan baten. Het bij b) genoemde verweer kan [van de V.] B.V. dan ook niet baten.
5.6 Ad c). Ook dit verweer kan [van de V.] B.V. niet baten. Nu de artikelen 40 en 41 van de Pachtwet hier niet aan de orde zijn, is een beroep op artikel 44 lid 2 van die wet ongegrond.
5.7 Ad d). Volgens [van de V.] B.V. volgt de (impliciete) toestemming van de gemeente tot de verkoop van het melkquotum uit het feit dat die verkoop tijdens een gesprek van haar adviseur [naam adviseur] met de heer [G.V.] van de gemeente, dat plaatsvond (voorafgaand aan de verkoop van het quotum) in 1999, aan de orde is gekomen en uit het feit dat de gemeente daarna niet heeft aangegeven tegen die verkoop bezwaar te hebben. Volgens [van de V.] B.V. heeft de gemeente niet expliciet gezegd tegen die verkoop geen bezwaar te hebben. De gemeente heeft genoemde (impliciete) toestemming gemotiveerd betwist. Verder heeft zij aangevoerd eerst na de verkoop van het quotum door [van de V.] B.V. van die verkoop op de hoogte te zijn gesteld, te weten bij brief van 22 februari 2000 van meergenoemde [naam adviseur]. Een aanwijzing voor dit laatste vormt naar het oordeel van het hof het feit dat in die brief geen enkele verwijzing naar aan die brief voorafgaande gesprekken is opgenomen, hetgeen bevreemding wekt gelet op de bij de in die brief besproken onderwerpen betrokken belangen. Ook ontbreekt ieder ander schriftelijk bewijs van toestemming, terwijl [van de V.] B.V. niet heeft aangegeven op welke wijze precies het melkquotum in gesprekken met de gemeente aan de orde is gesteld, zodat daaruit niet kan worden afgeleid of de gemeente moest beseffen wat [van de V.] B.V. met het quotum van plan was. Gelet daarop is het hof van oordeel dat [van de V.] B.V. onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan volgen dat ([van de V.] B.V. er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat) die toestemming is gegeven. Nu [van de V.] B.V. ter zake niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zal aan haar bewijsaanbod voorbij worden gegaan.
Anders dan in het onderhavige geval waren in het door [van de V.] B.V. aangehaalde arrest van dit hof van 30 september 2003 in de zaak gemeente Boxmeer/Nabuurs (rolnummer 2002/813) wel voldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kon volgen dat de pachter er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de verpachter toestemming had gegeven om het quotum te verkopen. Het beroep op dat arrest kan [van de V.] B.V. dus niet baten.
5.8 Ad e). De stelling dat de gemeente na februari 2000 niet binnen bekwame tijd in de zin van artikel 6: 89 van het Burgerlijk Wetboek heeft gereageerd wordt verworpen. Het stond de gemeente vrij om de kwestie van het melkquotum in de verlengingsprocedure aan de orde te stellen, terwijl niet valt in te zien waarom in dat kader een eerdere reactie van haar kon worden gevergd, nu [van de V.] B.V. niet heeft aangegeven welk belang van haar hiermee gemoeid was. Ook aan het bij e) genoemde verweer dient dus te worden voorbijgegaan.
5.9 Nu het tijdens de looptijd van een pachtovereenkomst zonder toestemming van de verpachter verkopen van het met het gepachte samenhangende melkquotum een reden is voor afwijzing van het verlengingsverzoek op grond van artikel 39 van de Pachtwet en de bij a) tot en met e) genoemde verweermiddelen falen, moet het verlengingsverzoek worden afgewezen.
5.10 De grond voor afwijzing van het verlengingsverzoek wordt nog versterkt door het feit dat [van de V.] B.V. onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij niet (volledig) de door de gemeente verzochte gegevens aan de gemeente heeft verstrekt. Gelet op de in de onder 3.5 genoemde brief opgenomen sommaties ter zake de verstrekking van die gegevens en de daarop bij de onder 3.6 genoemde brief gegeven reactie, heeft [van de V.] B.V., mede gelet op hetgeen haar directeur bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij dit hof ter zake heeft verklaard, namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij alle verzochte gegevens heeft verstrekt.
5.11 [van de V.] B.V. heeft nog aangevoerd dat de vraag zich voordoet of de pachtopzegging door de gemeente, die is gedaan nadat [van de V.] B.V. zich had beroepen op zijn koopoptie, gelet op de inhoud van die optie, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt. Gelet op het feit dat [van de V.] B.V. het melkquotum had verkocht vóórdat zij de koopoptie inriep en mede gelet op hetgeen hiervoor en met name onder 5.4 is overwogen, is het hof van oordeel dat [van de V.] B.V. onvoldoende feiten en omstandigheden aan haar beroep op de redelijkheid en billijkheid ten grondslag heeft gelegd.
5.12 Uit het vorenoverwogene volgt dat de grieven falen en dat de beschikking waarvan beroep moet worden bevestigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [van de V.] B.V. in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bevestigt de tussen partijen gegeven beschikking van de pachtkamer van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 9 september 2003;
veroordeelt [van de V.] B.V. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente op € 1.542,-- voor salaris van de procureur en op € 205,-- voor griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs Heisterkamp, Tjittes en Van den Dungen en de raden baron de Weichs de Wenne en ing. Hamelink en uitgesproken op 17 februari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.