27 januari 2004
Familiekamer
Rekestnummer 713/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr H.F.J.L. van Pelt,
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 1 juli 2003, uitgesproken onder zaaknummer 83687 FA RK 03-485.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 september 2003, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog met inachtneming van de wettelijke maatstaven de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen vast te stellen op € 125,- per kind per maand, althans op een redelijk bedrag.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 27 oktober 2003, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof primair de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair dat verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2004 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door mr H.C. Kiers, advocaat te Deventer. Namens de man is verschenen mr A.R. Maarsingh, eveneens advocaat te Deventer.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van de advocaat van de vrouw van 7 januari 2004 met een bijlage en een tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de man overgelegd overzicht van de maandelijkse uitgaven van de man.
3.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 11 november 1998 heeft de rechtbank te Zwolle echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 7 december 1998 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [T.], op 27 mei 1993 en
- [D.], op 17 februari 1997.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [T.] en [D.] ƒ 250,-/€ 113,45 per kind per maand zal voldoen.
3.4 Bij beschikking van 3 augustus 2000 heeft de rechtbank te Zwolle, op een daartoe strekkend verzoek van de man, de beschikking van 11 november 1998 gewijzigd en de bijdrage ten behoeve van de kinderen met ingang van 21 april 2000 op nihil vastgesteld.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Zwolle op 14 februari 2003, heeft de vrouw wijziging van de beschikking van 3 augustus 2000 verzocht en verzocht de bijdrage ten behoeve van de kinderen met ingang van 1 december 2002 vast te stellen op € 125,- per kind per maand, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen.
3.6 De man verblijft sinds medio 2002 in de TBS-kliniek “[...]”. Hij ontvangt vanaf 1 januari 2003 een vast bedrag van € 212,20 per maand aan zak- en kleedgeld, bestaande uit onder meer:
- basisinkomen (verplicht deel) € 53,20 per maand;
- reisgeld € 20,54 per maand;
- resocialisatiegeld € 29,20 per maand en
- schuldaflossing/reservering € 49,20 per maand.
Voornoemd bedrag van € 212,20 per maand is met ingang van 1 januari 2004 met 2% verhoogd, zodat de man vanaf die datum recht heeft op € 216,44 per maand.
3.7 De man verhuurt zijn woning aan derden voor € 589,- per maand. De man is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.
3.8 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 357,- aan hypotheekrente;
- € 54,- aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten.
3.9 De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin. Het inkomen van de vrouw uit arbeid bedraagt € 932,- netto per maand.
4 De motivering van de beslissing
4.1 De man betwist niet dat behoefte bestaat aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
4.2 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De vrouw betwist dat.
4.3 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.7 en 3.8 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.4 Het hof is met de vrouw van oordeel dat in deze bijzondere situatie waarbij de man langdurig is gedetineerd voor de berekening van de draagkracht van de man aan de inkomenszijde moet worden uitgegaan van het zak- en kleedgeld dat de man vanaf 1 januari 2004 ontvangt, dat is € 216,44 per maand, te vermeerderen met de opbrengst die de man heeft uit de verhuur van zijn woning van € 589,- per maand, dus in totaal € 805,44 per maand en aan de lastenzijde met redelijke lasten van de man en dus niet van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Ten aanzien van de lasten van de man houdt het hof rekening met alle onder 3.8 genoemde woonlasten van de man van in totaal € 506,- per maand. De stelling van de man dat zijn overige eigenaarslasten hoger zijn dan het geldende normbedrag van € 95,- per maand acht het hof onvoldoende aangetoond, met name nu de door de man opgevoerde last van € 1.956,12 aan schilderwerk van zijn woning naar het oordeel van het hof beschouwd moet worden als een last, die over een periode van ongeveer vijf jaar moet worden afgeschreven en dus minder zwaar meeweegt dan de man beoogt.
Nu de vrouw bij gelegenheid van de mondelinge behandeling haar aanvankelijk ingenomen standpunt dat de man toekomende bedragen voor reis- en resocialisatiekosten van € 50,73 per maand met ingang van 1 januari 2004 beschikbaar moeten zijn voor alimentatie niet langer heeft gehandhaafd, beschouwt het hof dat bedrag als een noodzakelijke last van de man, evenals het verplichte deel aan basisinkomen van € 54,26 per maand. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overige door hem opgevoerde lasten voor persoonlijke verzorging en dergelijke voorrang hebben boven zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen. Aldus gerekend bedraagt de draagkrachtruimte € 194,- per maand. Nu de vrouw dat heeft verzocht is 70% van dat bedrag beschikbaar voor betaling van een bijdrage ten behoeve van de kinderen, totaal € 135,80 per maand, dus (afgerond) € 68,- per kind per maand.
4.5 Gelet op alle omstandigheden acht het hof het redelijk om de bijdrage te laten ingaan op 30 september 2003, de datum van indiening van het verzoek in hoger beroep.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 1 juli 2003, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 3 augustus 2000 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 30 september 2003 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 68,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Hooft Graafland, Mens en Hammerstein-Schoonderwoerd, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer, en is op 27 januari 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.