10 februari 2004
Familiekamer
Rekestnummer 677/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoeker, verder te noemen “de man”
procureur mr J.M. Bosnak,
verweerster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.J. van Vliet.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 16 juni 2003, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 92771 / FA RK 02-12721.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 september 2003, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 maart 2003 op nihil vast te stellen danwel op een zodanig bedrag als het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
2.2 De vrouw heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend. Het hof slaat op het door de procureur van de vrouw op 7 januari 2004 aan dit hof gefaxte verweerschrift geen acht.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2004 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr B.C.V.J. van Leur, advocaat te ‘s-Gravenhage, en de vrouw bijgestaan door haar procureur.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een aantal tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de man bij de pleitnota overgelegde producties, behoudens van het rapport van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling van 12 november 2003, nu het hof overlegging hiervan heeft geweigerd, nadat de procureur van de vrouw daartegen bezwaar heeft gemaakt .
3.1 Partijen zijn op 31 mei 1991 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 8 november 2001 heeft de rechtbank te Arnhem echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 24 april 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen is op 20 september 1993 [M.] geboren (verder te noemen “[M.]”), over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts onder meer bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw f 4.000,- per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [M.] f 1.000,- per maand zal voldoen. Deze bijdragen bedragen met ingang van 1 januari 2003 ingevolge de wettelijke indexering respectievelijk € 1.972,66 en € 493,16 per maand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Arnhem op 31 oktober 2002 heeft de vrouw van deze bijdragen verhoging verzocht. De man heeft bij zelfstandig verzoek verzocht de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2003 op nihil vast te stellen. Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 8 november 2001 gewijzigd en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [M.] met ingang van 1 november 2002 op € 1.000,- per maand vastgesteld en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5 De man is alleenstaand. Hij is als medisch specialist werkzaam in maatschapsverband. Volgens de door de accountant van de man opgestelde berekening van het inkomen van de man bedroeg zijn winst uit onderneming in 2000 € 99.414,61, in 2001 € 132.334,43 en in 2002 € 132.023,97. De man is (tot 1 januari 2004) WAZ-premie verschuldigd en hij heeft recht op zelfstandigenaftrek. Volgens de aangifte Inkomstenbelasting over 2002 heeft de man een in box 3 belast vermogen van € 34.200,28.
3.6 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 726,05 aan hypotheekrente voor de woning in [woonplaats];
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 580,09 aan huur voor de woning in Rotterdam;
- € 221,22 aan premie ziektekostenverzekering;
- € 1.352,95 aan pensioen- en arbeidsongeschiktheidspremies;
- € 50,- aan kosten omgangsregeling;
- € 100,- aan studiekosten.
Het eigenwoningforfait van de woning te [woonplaats] bedraagt € 653,- per jaar.
3.7 De vrouw, geboren op 15 juni 1961, vormt met [M.] een gezin. Zij is gedurende 2 dagen per week werkzaam als leraar op een basisschool. Zij studeert sinds 6 jaar opvoedingsfilosofie. Blijkens de jaaropgave over 2002 bedroeg haar inkomen in dat jaar € 16.538,- en blijkens de salarisspecificatie van januari 2003 bedroeg haar inkomen toen € 1.139,94 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een dertiende maand. Zij ontvangt van haar werkgever een tegemoetkoming in de premie ziektekostenverzekering van € 457,87 bruto per 6 maanden. De vrouw heeft recht op extra heffingskortingen, te weten de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting, de combinatiekorting, de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting.
3.8 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 569,15 aan huur tot 1 juli 2003;
- € 586,10 aan huur met ingang van 1 juli 2003;
- € 167,48 aan premie ziektekostenverzekering voor haarzelf en [M.]. De vrouw is met ingang van 15 oktober 2003 eigenaar van een woning, waarvan de koopsom - die blijkens de transportakte € 216.500,- bedraagt - door haar is geleend.
4 De motivering van de beslissing
4.1 In hoger beroep is uitsluitend aan de orde het verzoek van de man tot verlaging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en het verzoek van de vrouw tot verhoging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [M.].
4.2 De man stelt dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door haar parttime werk uit te breiden. Er is een grote vraag naar onderwijzend personeel. Zij heeft met haar studie en ook op ander werkgebied meerdere mogelijkheden. Daarnaast heeft zij ervaring als secretaresse, aldus de man.
De vrouw betwist dat. Zij stelt dat zij in verband met de verzorging en opvoeding van [M.] slechts twee dagen per week kan werken.
Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden van de vrouw kan worden gevergd dat zij 3 à 4 dagen per week gaat werken, zonder dat dat aan de verzorging en opvoeding van [M.] in de weg hoeft te staan. De vrouw heeft immers gesteld dat het goed gaat met [M.]. Ook de studie van de vrouw dient naar het oordeel van het hof voor deze uitbreiding geen belemmering te zijn, nu de vrouw heeft verklaard dat zij deze studie niet met het doel haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren, doch puur uit belangstelling is gestart. Het hof acht de vrouw in staat deze uitbreiding binnen afzienbare tijd, en wel met ingang van het nieuwe schooljaar op 1 september 2004, te realiseren.
Gelet op het besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan, de door de vrouw overgelegde behoeftespecificatie en de per 1 september 2004 te verwachten inkomensvermeerdering van de vrouw stelt het hof de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud per 1 september 2004 vast op € 700,- per maand.
De man heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling dat de vrouw inkomen kan genereren uit de door haar ontvangen erfenissen van haar moeder en haar oom onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.3 De man stelt voorts dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan zodanige gedragingen dat verstrekking van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle van hem kan worden gevergd. Nu de strafzaak naar aanleiding van de aangifte van de vrouw van mishandeling en vergiftiging door de man is geseponeerd, de man de stelling van de vrouw dat zij hem sinds september 2003 niet of nauwelijks telefonisch meer op zijn werk heeft benaderd niet heeft betwist en de man zijn - door de vrouw betwiste - stelling dat de vrouw zijn sollicitatie bij het ziekenhuis te Venlo heeft tegengewerkt niet nader heeft onderbouwd, is naar het oordeel van het hof geen sprake van zodanige gedragingen van de vrouw die een nihilstelling danwel een matiging van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw rechtvaardigen.
4.4 De man betwist dat de behoefte van [M.] is verhoogd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het inkomen van de man, dat thans hoger is dan het gezamenlijk inkomen van partijen ten tijde van het huwelijk, bepalend is voor de hoogte van de behoefte van [M.]. Het hof is met de man van oordeel dat de rechtbank de behoefte van [M.] ten onrechte heeft vastgesteld op € 1.100,- per maand op basis van de “tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” nu deze tabel geen richtlijnen inhoudt voor een inkomen hoger dan € 3.500,- per maand. In ieder geval vindt het hof het niet redelijk de lijn in die tabel lineair door te trekken. Gelet op het inkomen van de man en de door de vrouw overgelegde behoefteberekening van [M.] stelt het hof de behoefte van [M.] vast op € 750,- per maand.
4.5 De man stelt dat de vrouw ook kan bijdragen in de kosten van [M.]. Hoewel de vrouw reeds een bijdrage levert in de verzorging en opvoeding van [M.] in de vorm van zorg in natura, acht het hof het redelijk dat een bedrag van € 50,- per maand van de hiervoor in 4.4 bepaalde behoefte van [M.] voor rekening van de vrouw blijft. Een bedrag van € 700,- dient dan ook voor rekening van de man te komen voorzover hij draagkracht heeft.
4.6 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de geldende bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de gewijzigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [M.] te betalen. De vrouw betwist dat.
4.7 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.8 Het hof is met de man van oordeel dat de rechtbank van een onjuiste gemiddelde winst uit onderneming van de man is uitgegaan en becijfert deze gemiddelde winst over de jaren 2000, 2001 en 2002 op een bedrag van € 121.258,- per jaar.
4.9 Het hof gaat er evenals de rechtbank van uit dat de man uit zijn in 3.5 genoemde vermogen een rendement van 4% per jaar kan genereren.
4.10 Het hof houdt rekening met de woonlasten van de man van zowel zijn woning in Rotterdam nu hij daar in verband met zijn functie van medisch specialist in het Ziekenhuis te Schiedam voor zijn werk door de week verblijft, als van zijn woning in [woonplaats], nu hij daar verblijft in verband met de omgangsregeling met [M.] en met zijn sociale contacten in die omgeving. Het hof ziet geen aanleiding om ook nog rekening te houden met reiskosten van de man in het kader van woon- werkverkeer tussen [woonplaats] en Schiedam/Rotterdam.
4.11 Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof de man in staat na te melden bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van [M.] te betalen.
5.1. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
5.2. Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure ondermeer de bijdrage aan [M.] betreft.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 16 juni 2003, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 8 november 2001 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 november 2002 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [M.] € 700,- per maand en met ingang van 1 september 2004 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 700,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Hooft Graafland en Hammerstein-Schoonderwoerd en is op 10 februari 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.