17 februari 2004
Familiekamer
Rekestnummer 636/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster, verder te noemen “de moeder”,
procureur mr A.F.M. van Vlijmen,
Bureau Jeugdzorg Overijssel, Sector Jeugd en Gezin,
verweerster, verder te noemen “BJO”.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 7 juli 2003, uitgesproken onder zaaknummer 87472 FARK 03-1870, en naar de beschikking van genoemde rechtbank van 29 juli 2003, waarbij de beschikking van 7 juli 2003 is hersteld.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 augustus 2003, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 7 juli 2003. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te beslissen zoals het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 september 2003, heeft BJO het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. Zij verzoekt het hof dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2004 plaatsgevonden. Namens de moeder is mr M.P.H. Sanders, advocaat te Doetinchem, verschenen en namens BJO is [...], gezinsvoogdes, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen “de raad”) is, met bericht vooraf, niemand verschenen. Ook is ["de vader"] (verder te noemen “de vader”) verschenen.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder de evaluatierapportage van BJO van 10 juli 2003.
3.1 Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [oudste kind], op 7 april 1999 en
- [jongste kind], op 26 maart 2001.
De vader heeft [oudste kind] erkend. De moeder en de vader hebben gezamenlijk het gezag over [oudste kind]. De moeder heeft alleen het gezag over [jongste kind].
De moeder heeft nog twee kinderen, te weten [...], geboren op 19 september 1989 en [...], geboren op 4 september 2002, die beiden niet bij haar wonen.
3.2 Bij beschikking van 11 september 2000 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle [oudste kind] onder toezicht gesteld met benoeming van de Stichting Jeugd en Gezin Overijssel tot gezinsvoogdij-instelling. Bij beschikking van 9 februari 2001 heeft de kinderrechter machtiging verleend om [oudste kind] uit huis te plaatsen. Zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing zijn steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 8 september 2003. BJO is thans gezinsvoogdij-instelling.
Bij beschikking van 29 maart 2001 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle [jongste kind] voorlopig onder toezicht gesteld met benoeming van de Stichting Jeugd en Gezin Overijssel tot gezinsvoogdij-instelling en machtiging verleend om [jongste kind] uit huis te plaatsen. Bij beschikking van 18 juni 2001 heeft voornoemde kinderrechter [jongste kind] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 8 september 2003. BJO is thans gezinsvoogdij-instelling.
3.3 [oudste kind] en [jongste kind] verblijven in perspectiefbiedende pleeggezinnen.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Zwolle op 19 juni 2003, heeft BJO om afgifte van een paspoort ten behoeve van [oudste kind] en [jongste kind] verzocht. Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank een verklaring van toestemming verleend tot het verstrekken van eigen paspoorten aan [oudste kind] en [jongste kind]. In de beschikking van 29 juli 2003 heeft de rechtbank de bestreden beschikking als volgt hersteld dat daarin gelezen wordt dat de moeder en de vader gezamenlijk zijn belast met het gezag over [oudste kind] en de moeder alleen met het gezag over [jongste kind].
4 De motivering van de beslissing
4.1 De moeder stelt dat de rechtbank haar argument dat als de kinderen op vakantie iets overkomt zij niet direct ter plekke zou kunnen zijn, zonder nadere motivering van de hand heeft gewezen. Zij gunt de kinderen een vakantie met de pleegouders. Zij wil echter geïnformeerd worden over de verblijfplaats van de kinderen, zodat zij over en weer bereikbaar zijn in noodgevallen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder verklaard dat, hoewel de wettelijke grondslag voor het verlenen van toestemming tot het verstrekken van de paspoorten ontbreekt, de gezinsvoogdij-instelling feitelijk de taak van de gezaghebbende ouder(s) heeft overgenomen en derhalve kan worden ontvangen in haar verzoek.
4.2 BJO stelt dat de pleeggezinnen met de kinderen op vakantie willen. [jongste kind] ging in de zomer van 2003 met haar pleeggezin naar Polen en had daarvoor een paspoort nodig. [oudste kind] ging in de zomer van 2003 met haar pleeggezin naar Luxemburg en had daarvoor slechts een ID-kaart nodig maar voor haar is voor een eventueel toekomstige vakantiereis reeds nu om afgifte van een paspoort verzocht. De kinderen draaien volledig mee in de pleeggezinnen en het is in hun belang dat zij mee kunnen op vakantie. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij, indien zij niet mee kunnen, in een tijdelijk gezin geplaatst worden en zij naderhand niet met de andere gezinsleden vakantie-ervaringen kunnen delen. De kinderen lopen in dat geval gevaar zich in de steek gelaten te voelen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens BJO verklaard dat het in het kader van de ondertoezichtstelling haar taak is om ook in de onderhavige kwestie de belangen van de pupil te behartigen. Het is gebruikelijk dat de vakantiebestemming van een pupil steeds aan de gezaghebbende ouder(s) wordt bekendgemaakt, zoals ook steeds in het onderhavige geval is gebeurd, behoudens een keer bij [jongste kind].
4.3 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard vooraf geïnformeerd te willen worden over de exacte vakantiebestemming van de kinderen.
4.4 Het hof is van oordeel dat allereerst dient te worden beoordeeld in hoeverre de kinderrechter bevoegd was tot het geven van de bestreden beslissing op het verzoek van de gezinsvoogd.
4.5 Artikel 34 van de Paspoortwet (hierna: “Ppw”) houdt in:
“1. Bij een aanvraag door of ten behoeve van een minderjarige wordt een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. Indien de minderjarige onder voorlopige voogdij van een voogdij-instelling in Nederland is geplaatst onderscheidenlijk voorlopig is toevertrouwd aan een Voogdijraad in de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt evenwel een verklaring van toestemming van de desbetreffende voogdij-instelling dan wel van de desbetreffende Voogdijraad overgelegd.
2. (...)
3. Indien een persoon die het gezag uitoefent, de desbetreffende voogdij-instelling of de desbetreffende Voogdijraad een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid weigert, kan deze op verzoek van de minderjarige van zestien jaren of ouder worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter.
4. (...)
5. De rechter geeft in de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde gevallen een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. (...).
6. Een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid, behoeft niet te worden overgelegd bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart door of ten behoeve van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.”
4.6 In artikel 36 Ppw, zoals dat wetsartikel tot 31 maart 2001 luidde, werd in afwijking van het vorenstaande bepaald dat bij een paspoortaanvraag door of ten behoeve van een onder toezicht gestelde minderjarige niet de in artikel 34 van die wet bedoelde verklaring van de met het gezag belaste ouder(s) moest worden overgelegd, maar een door de bevoegde rechter afgegeven verklaring van toestemming. Voor wat betreft het Europese gedeelte van het Koninkrijk wees artikel 38 Ppw de kinderrechter aan als de bevoegde rechter.
Artikel 36 van de Paspoortwet is ingevoerd bij Rijkswet van 26 september 1991, Stb. 498. Uit de Memorie van Toelichting op deze wet (Kamerstukken II 20 393, nr 3 pag. 55 - 57) blijkt dat met artikel 36 Ppw (in het ontwerp nog genummerd als artikel 37) werd beoogd een mogelijkheid te creëren om te voorkomen dat onder toezicht gestelde kinderen zouden worden onttrokken aan het gezag van de autoriteiten. Van enig ander belang, dat gediend zou zijn met de in artikel 36 Ppw getroffen regeling, is in de wetsgeschiedenis geen sprake.
4.7 Bij Rijkswet van 8 maart 2001 tot wijziging van de Paspoortwet (Stb. 2001, 132), welke wet op 1 april 2001 in werking is getreden, is bepaald dat artikel 36 Ppw vervalt. Uit de wetsgeschiedenis (MvT, Kamerstukken II 26 977 nr 3, pag. 22 onder N) blijkt dat de opstellers van het wetsontwerp het nut van de desbetreffende regeling bij ondertoezichtstelling twijfelachtig achtten, omdat minderjarigen van twaalf jaar en ouder een dergelijke verklaring niet nodig hadden om een Europese identiteitskaart te verkrijgen, ook al staan zij onder toezicht, en omdat in de praktijk meermalen zonder de vereiste toestemming van de rechter paspoorten waren verstrekt ten behoeve van onder toezicht gestelde minderjarigen, omdat bij de autoriteit die het paspoort verstrekte niet altijd de ondertoezichtstelling bekend was. In de Memorie van Toelichting wordt vermeld dat een en ander voor zover bekend niet heeft geleid tot problemen.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de wetgever van mening was dat de regeling van artikel 36 Ppw onvoldoende kon voorkomen dat onder toezicht gestelde minderjarigen aan het gezag van de autoriteiten of aan de hulpverlening kunnen worden onttrokken en dat het desondanks in de praktijk weinig is voorgekomen dat dit gebeurde, zodat deze bijzondere regeling geen bestaansrecht had.
4.8 Naar het oordeel van het hof mag op grond van het vorenstaande niet aangenomen worden dat door het vervallen van artikel 36 Ppw een niet door de wetgever voorziene en evenmin door de wetgever gewilde leemte in de wet is ontstaan. Dit betekent dat de beslissingsbevoegdheid van met het gezag belaste perso(o)n(en) tot het afgeven van verklaringen van toestemming tot het aanvragen van een paspoort ten behoeve van de desbetreffende minderjarigen niet wordt beperkt door een (enkele) maatregel van ondertoezichtstelling.
4.9 Uit het vorenstaande blijkt dat de vraag of, en zo ja in hoeverre, de belangen van de kinderen werden gediend bij de afgifte van de paspoorten hier niet hoeft te worden beantwoord, omdat de kinderrechter niet bevoegd was tot het geven van de bestreden beslissing op het verzoek van de gezinsvoogd. Een en ander leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking dient te vernietigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 7 juli 2003, hersteld bij beschikking van 29 juli 2003, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van BJO om vervangende toestemming tot afgifte van een paspoort ten behoeve van [oudste kind] en [jongste kind] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Hooft Graafland en Hammerstein-Schoonderwoerd en is op 17 februari 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.