ECLI:NL:GHARN:2004:AO8576

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
B04/104 en B 04/239
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Hooft Graafland
  • Van Ginkel
  • Mens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek van een vrouw om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning tijdens de echtscheidingsprocedure. De vrouw had eerder bij de rechtbank te Zwolle een verzoek ingediend tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en opvoeding van de kinderen, welke was afgewezen. De vrouw verzocht het hof om bij beschikking te bepalen dat zij bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, met een bevel aan de man om deze woning niet meer te betreden. De man had daarentegen verzocht om het uitsluitend gebruik van de woning voor de duur van de procedure.

Het hof overwoog dat de vrouw onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de situatie in de echtelijke woning onhoudbaar was, ondanks haar claims van mishandeling en intimidatie door de man. De man betwistte deze claims en stelde dat de vrouw nog steeds betrokken was bij zijn zakelijke activiteiten. Het hof concludeerde dat de vrouw haar verzoek tot uitsluitend gebruik van de woning niet kon onderbouwen en wees dit verzoek af. Tevens werd het verzoek van de man om het uitsluitend gebruik van de woning voor de duur van de procedure afgewezen, omdat hij dit verzoek niet nader had gemotiveerd.

De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen (gewezen) echtgenoten zijn. De beslissing van het hof benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van verzoeken in echtscheidingsprocedures en de rol van de rechter bij het beoordelen van de situatie van de betrokken partijen.

Uitspraak

6 april 2004
Familiekamer
Rekestnummer 104/2004 en 239/2004
(zie ook 105/2004)
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
beschikking
in de zaak van:
[verzoekster/verweerster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in de zaak met rekestnummer 104/2004,
verweerster in de zaak met rekestnummer 239/2004,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.M. Bosnak,
tegen
[verweerder/verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verweerder in de zaak met rekestnummer 104/2004,
verzoeker in de zaak met rekestnummer 239/2004,
verder te noemen “de man”,
procureur mr R.J.E. Reidinga.
1 Het verzoek
1.1 Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 12 november 2003, uitgesproken onder zaaknummer 84204 FARK 03-682.
De vrouw heeft hoger beroep bij dit hof ingesteld tegen die beschikking voor zover daarbij haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is afgewezen. Die zaak is bij het hof aanhangig onder rekestnummer 105/2004.
1.2 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 februari 2004, heeft de vrouw het hof verzocht te bepalen dat zij voor de duur van het geding en met ingang van 10 februari 2004 bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres], met bevel aan de man deze woning niet meer te betreden, kosten rechtens.
1.3 De vrouw heeft bij aanvullend verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen, ingekomen bij dit hof op 20 februari 2004, verzocht de man te veroordelen om de maandelijkse hypothecaire lasten van de echtelijke woning te voldoen voor de duur van het geding en met ingang van de datum van de te dezen te wijzen beschikking.
1.4 De man heeft bij verzoekschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 25 maart 2004, verzocht bij beschikking voor de duur van het geding en met ingang van 25 maart 2004 te bepalen dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.
1.5 De mondelinge behandeling van het verzoek van de vrouw was bepaald op 26 februari 2004 en is op verzoek van partijen aangehouden tot 25 maart 2004. Op die datum is ook het verzoek van de man behandeld. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr S. Roefs, advocaat te Lelystad en de man bijgestaan door mr J.J. van Riel, advocaat te Naarden.
1.6 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van mr Van Riel van 22 maart 2004.
2 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
2.1 Partijen zijn op 14 augustus 1992 met elkaar gehuwd. Bij voornoemde beschikking van 12 november 2003 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking was ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [C.], op 20 mei 1994, verder te noemen “[C.]” en
- [R.], op 30 juli 1997 verder te noemen “[R.]”,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
2.3 Bij voormelde beschikking van 12 november 2003 heeft de rechtbank onder meer -uitvoerbaar bij voorraad- bepaald dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, een omgangsregeling vastgesteld, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap -voor zover aanwezig- bevolen en het verzoek van de vrouw tot verkrijging van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning afgewezen, dit laatste omdat dit verzoek is gedaan in strijd met de regels van een goede procesorde.
2.4 Ten tijde van de mondelinge behandeling op 25 maart 2004 woonden partijen nog samen met hun kinderen in de echtelijke woning.
3 De motivering van de beslissing
3.1 De man stelt dat het hof onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een voorlopige voorziening.
3.2 Ingevolge artikel 824 lid 2 Rv kan een beschikking als bedoeld in artikel 822 Rv, zoals thans in deze zaak aan het hof voor ligt, op verzoek van de echtgenoten of een van hen door de rechtbank die of het gerechtshof dat de beschikking heeft gegeven, worden gewijzigd of ingetrokken. Uit de tekst van voormeld artikel 824 lid 2 Rv blijkt dat het gerechtshof een beslissing kan geven op een verzoek tot voorlopige voorzieningen. Nu de hoofdzaak tussen partijen eveneens bij dit hof aanhangig is, acht het hof zich bevoegd op de onderhavige verzoeken tot het treffen van voorlopige voorziening te beslissen. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat in de hoofdzaak in hoger beroep alleen nevenvoorzieningen zijn betrokken.
3.3 Ingevolge artikel 822 lid 1a Rv kan de rechter bij beschikking voor de duur van het geding bepalen dat één der echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel dat de andere echtgenoot die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
3.4 De vrouw stelt dat de huidige situatie, waarin zij met de kinderen en de man in de echtelijke woning verblijft, onhoudbaar is. Zij wordt door de man lichamelijk en geestelijk mishandeld en seksueel geïntimideerd, van welke zeer gespannen situatie de kinderen getuige zijn. Dit is niet in het belang van de kinderen. De man alleen kan makkelijker vervangende woonruimte vinden (bij zijn ouders) dan de vrouw met de twee kinderen. Bovendien is het voor de kinderen wenselijk dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. De man betwist dat de situatie in de echtelijke woning onhoudbaar is en dat hij de vrouw op enigerlei wijze mishandelt of seksueel intimideert. Hij stelt hiertoe dat partijen gezamenlijk nog allerlei activiteiten ondernemen. Zo zijn partijen kort geleden met de kinderen een weekend naar Duitsland geweest en verwerkt de vrouw nog steeds de zakelijke administratie van het bedrijf van de man. De man betwist dat hij vervangende woonruimte bij zijn ouders kan betrekken en stelt voorts dat hij geen financiële ruimte heeft om elders te gaan wonen gelet op de door hem betaalde lasten van de echtelijke woning en zijn huidige inkomen.
3.5 Vast staat dat de vrouw haar verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank te Zwolle heeft ingediend op 6 maart 2003, dat bij beschikking van 12 november 2003 echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en dat de vrouw haar onderhavige verzoek tot het verkrijgen van voorlopige voorzieningen op 10 februari 2004 bij dit hof heeft ingediend, aldus bijna een jaar na indiening van haar verzoek tot echtscheiding. Gelet hierop en het feit dat de man de stelling van de vrouw, dat de situatie in de echtelijke woning onhoudbaar is, gemotiveerd heeft betwist had het op de weg van de vrouw gelegen haar stelling nader te onderbouwen. De vrouw heeft dit nagelaten. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stelling dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt. Op grond van het voorgaande zal het hof het onderhavige verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning afwijzen.
3.6 Het hof betrekt bij het voorgaande dat de geldigheidsduur van de onderhavige beschikking op grond van artikel 826 lid 1 Rv beperkt is, nu zowel de man als de vrouw tijdens de mondelinge behandeling hebben meegedeeld, afhankelijk van de onderhavige beslissing en hun belangen, dat als het hof het uitsluitend gebruik van de woning zal toewijzen aan de ander over te zullen gaan tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.7 Nu het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning zal worden afgewezen, heeft zij geen belang meer bij een beslissing op haar aanvullende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, welke voorziening overigens niet is opgenomen in de limitatieve opsomming van de voorlopige voorzieningen in artikel 822 Rv.
3.8 Nu de man gemotiveerd heeft betwist dat de huidige situatie in de echtelijke woning onhoudbaar is en hij zijn verzoek tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de procedure niet nader heeft gemotiveerd, is het hof van oordeel dat ook dat verzoek dient te worden afgewezen.
4 De slotsom
4.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen zal het hof de verzoeken van de vrouw en de man afwijzen.
4.2 Het hof zal de proceskosten compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.
5 De beslissing voor de duur van de procedure
Het hof, beschikkende voor de duur van het geding:
wijst de verzoeken van de man en de vrouw af;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs Hooft Graafland, Van Ginkel en Mens en is op 6 april 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.