ECLI:NL:GHARN:2004:AO9930
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.B.H. Röben
- J.L.M. Egberts
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de behoeftigheid van de dochter in het kader van de inkomstenbelasting en de financiële ondersteuning door de belanghebbende
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 15 april 2004 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, een vader, zijn dochter financieel heeft ondersteund na haar scheiding. De dochter, geboren op 3 november 1957, had in 1999 een inkomen van f 41.082 en ontving daarnaast financiële bijdragen van haar ex-echtgenoot voor de verzorging van hun kinderen. De belanghebbende heeft in dat jaar een bedrag van f 25.910 betaald voor zijn dochter, dat zij aan haar ex-echtgenoot verschuldigd was wegens overbedeling. De Inspecteur van de Belastingdienst had de kosten die de belanghebbende voor zijn dochter had gemaakt niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende.
Het Hof oordeelde dat de dochter, gezien haar vermogen en inkomen, niet in een zodanige behoeftigheid verkeerde dat de belanghebbende zich gedrongen moest voelen om het bedrag van f 25.910 te betalen. Het Hof merkte op dat de dochter, indien zij zelf een lening had moeten afsluiten voor dit bedrag, niet onder de norm voor een alleenstaande ouder volgens de Algemene Bijstandswet zou zijn gekomen. De belanghebbende had aangevoerd dat hij zich genoodzaakt voelde om zijn dochter te ondersteunen om haar vermogen niet aan te tasten, maar het Hof vond deze argumentatie niet overtuigend.
De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De beslissing werd op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak.