ECLI:NL:GHARN:2004:AQ8931

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-01936
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslast van raming van de werkelijke bouwkosten in het kader van de bouwleges rust op de gemeente

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 25 juni 2004, staat de berekening van leges voor een bouwvergunning centraal. De belanghebbende, [X], had een vergunning aangevraagd voor de bouw van een paardenstal/machineberging op het adres [a-straat 1 te P]. De aanvraag werd ingediend zonder een aannemingssom, maar met een raming van de bouwkosten van ƒ 325.000,–. De gemeente Hengelo, vertegenwoordigd door het hoofd van de afdeling WOZ, belastingen en verzekeringen, had de leges berekend op basis van een raming van € 180.000 exclusief omzetbelasting, gebruikmakend van een richtlijn die door meerdere gemeenten werd gehanteerd.

Het Hof oordeelt dat de bewijslast voor de raming van de werkelijke bouwkosten op de gemeente rust. De gemeente had niet aangetoond dat haar raming betrouwbaarder was dan die van de belanghebbende. Het Hof concludeert dat de leges ten onrechte waren berekend op basis van de door de gemeente gehanteerde richtlijn, die niet als bewijs kon dienen voor de onjuistheid van de door de belanghebbende opgegeven raming. De gemeente had ook geen aanvullende gegevens opgevraagd, wat haar positie verzwakte.

Uiteindelijk vernietigt het Hof de uitspraak van de gemeente, vermindert de aanslag tot € 3.954,85 en gelast de gemeente om het griffierecht van € 31 aan de belanghebbende te vergoeden. De proceskosten van de belanghebbende worden vastgesteld op € 28. Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen kunnen verzoeken om een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nr. 03/1936 (leges)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : het hoofd van de afdeling WOZ, Belastingen en Verzekeringen van de Bestuursdienst van de gemeente Hengelo (Ov.)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag
soort belasting : leges
aanslagnummer : [01]
onderzoek ter zitting : op 11 juni 2004 te Arnhem door mr. De Kroon, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de verweerder
gronden:
1. Voor dit geding staat vast:
1.1. Op 15 mei 2002 is door de Afdeling Bouwen van de sector Bouwen, Milieu en Vastgoedinformatie van de gemeente een aanvraag van belanghebbende ontvangen om een vergunning voor de voorgenomen bouw van een paardenstal/machineberging/werk-plaats op het adres [a-straat 1 te P].
1.2. De aanvraag is ingediend met gebruikmaking van een voorgedrukt formulier op A3-formaat aan de voet waarvan is vermeld: ‘©VNG uitgeverij nr. 30190 1/2000’.
1.3. Op de tweede bladzijde is in antwoord op vraag ‘7. Kosten van het bouwwerk’ onder ‘a. Aannemingssom (zie UAV 1989, par. 1, lid 1):’ niets ingevuld. Onder rubriek ‘b. Raming van de bouwkosten (zie NEN 2631, uitg. 1979, par. 3.2. dus incl. CV-, airco- en liftinstallaties, e.d.; voor woonwagen: incl. aflever- en plaatsingskosten) ? ƒ__________(excl. BTW)’ is door belanghebbende ingevuld ‘325 000,–’.
1.4. De vergunning is verleend op 21 oktober 2002 onder nummer 2002/1.
2. In geschil is of de leges terecht zijn berekend naar bouwkosten van € 180 000 exclusief omzetbelasting. De primaire geschilomschrijving in het verweerschrift, volgens welke belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, houdt het Hof voor een misstelling.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil, dat op de onderhavige legesheffing de tarieventabel 2002 van toepassing is die is vastgesteld bij de verordening tot 13e wijziging van de verordening op de heffing en invordering van leges 1995. De onderdelen 5.1 en 5.2 van deze tabel luiden:
5.1. Onder bouwkosten wordt in dit hoofdstuk verstaan de aannemingssom (inclusief omzetbelasting) als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (inclusief omzetbelasting) als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
5.2. Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van:
5.2.1 (enz.)
3.2. Uit de wijze waarop het aanvraagformulier blijkens het hiervoor onder 1.3 vermelde is ingevuld vloeit voort – en met hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is niet in tegenspraak – dat een aannemingssom als bedoeld in het aangehaalde tariefonderdeel 5.1 ontbrak toen de vergunningaanvraag werd ingediend. De leges zijn dan ook op zichzelf terecht berekend naar een raming van de bouwkosten als zo-even bedoeld.
3.3. In afwijking van de raming die door belanghebbende bij de aanvraag is opgegeven, heeft de verweerder de bouwkosten geraamd met gebruikmaking van een bij het verweerschrift gevoegde richtlijn die door Hengelo en acht andere Twentse gemeenten wordt gehanteerd ter bepaling van de stichtingskosten overeenkomstig NEN-norm 2631. Naar de verweerder onweersproken aanvoert, is daarbij uitgegaan van een inhoud van 6 625 m³ en van het tarief van € 27 (‘inclusief BTW’) dat in die richtlijn is vermeld bij de rubriek ‘Werktuigenberging (4 zijden gesloten) Damwandprofiel’. Het bedrag aan leges waartoe de verweerder op blad 3 van het verweerschrift concludeert, is berekend als volgt (alle bedragen in euro’s):
basistarief (over de eerste € 450) 29,85
475 ([214 200 – 450]:450) ×8,70 4 132,50
tariefonderdeel 5.12.6.a 165,15
tariefonderdeel 5.2.3 (3‰ van 180 000) 540,00
tariefonderdeel 5.6.1 14,20
totaal 4 881,70
3.4. Op de verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem aldus berekende raming de werkelijke bouwkosten betrouwbaarder benadert dan die welke door belanghebbende in de aanvraag was vermeld.
3.5. In het van hem verlangde bewijs is de verweerder niet geslaagd. De voormelde richtlijn kan slechts worden beschouwd als een (ruwe) benadering van bouwkosten per kubieke meter. Zij onderscheidt onder ‘III. Agrarische bouwwerken’ voor werktuigenbergingen tussen € 27/m³ bij damwandprofiel en het dubbele bedrag, € 54/m³, bij metselwerk. Een dergelijke benadering moge wellicht geschikt zijn om, met ruime marges, achteraf een raming op haar realiteitsgehalte te toetsen, maar kan door haar opzet niet op voorhand een bij de aanvraag opgegeven raming in betrouwbaarheid overtreffen, laat staan op zichzelf het bewijs behelzen dat een bij een aanvraag opgegeven raming onjuist is.
3.6. Afgezien van het hiervoor overwogene is de voormelde richtlijn onjuist toegepast. De raming van de verweerder zou immers hebben moeten uitkomen op € 178 875 (6 625 m³ à € 27, volgens het opschrift van de richtlijn ‘inclusief BTW’). Er was dan ook geen plaats voor vermenigvuldiging van het richtlijnbedrag van € 27 met 119/100, zoals door de verweerder kennelijk is gedaan.
3.7. Voorts verdient opmerking, dat indien de onder 1.3 genoemde raming de verweerder reden tot twijfel aan de betrouwbaarheid daarvan zou hebben gegeven, hij belanghebbende om aanvullende gegevens en inlichtingen had kunnen vragen. Ter zitting heeft de verweerder evenwel verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van deze hem ten dienste staande bevoegdheid, die voortvloeit uit artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in verbinding met artikel 231, artikel 233a, lid 2, van de Gemeentewet en die in het geval bedoeld in artikel 25, lid 6, onderdeel b, van de AWR zou hebben kunnen leiden tot omkering van de bewijslast.
3.8. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard zich alsnog erin te kunnen vinden dat de leges in 2002 worden geheven naar de bouwkosten of een raming daarvan met inbegrip van de wettelijke omzetbelasting.
3.9. Ter zitting heeft de verweerder niet kunnen aangeven dat in de aanvraag zou zijn gevraagd om toepassing van artikel 15, 17 of 19, lid 3, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ook overigens is hiervan niet gebleken. Tariefonderdeel 5.12.6.a is dan ook ten onrechte toegepast.
3.10. Uitgaande van de in de aanvraag vermelde raming van ƒ 325 000 ‘excl. BTW’ ofwel € 175 499 inclusief (19%) omzetbelasting moeten de leges worden verminderd tot (bedragen in euro’s):
basistarief (over de eerste € 450) 29,85
389 ([175 499 – 450]:450) ×8,70 3 384,30
tariefonderdeel 5.2.3 (3‰ van 175 499) 526,50
tariefonderdeel 5.6.1 14,20
totaal 3 954,85
slotsom:
Het beroep is in zoverre gegrond.
proceskosten:
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis- en verblijfkosten, begroot op € 28.
beslissing:
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de verweerder;
– vermindert de aanslag tot € 3 954,85;
– gelast de gemeente Hengelo (Ov.) aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 31 te vergoeden;
– veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 28, te vergoeden door de gemeente Hengelo (Ov.).
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 25 juni 2004 door mr. De Kroon voornoemd in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 juli 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt om een schriftelijke uitspraak te verkrijgen, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen