Parketnummer: 21-002225-04
Uitspraak dd.: 20 september 2004
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 25 maart 2004 in de strafzaak tegen
[NAAM VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [plaats en straatnaam],
thans verblijvende in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op 27 september 2003 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een hamer tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft gegooid en harde voorwerpen op en tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Poging tot het medeplegen van:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van poging tot moord, wordt veroordeeld tot een zelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit – poging tot het medeplegen van moord –, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 27 september 2003 samen met zijn vriend [A] in Zwolle een ontmoeting gehad met slachtoffer [B]. Doel van de bijeenkomst was aanvankelijk de verstrekking van cocaïne aan [B], maar al snel ontstond er onenigheid over geld. Verdachte en zijn vriend besloten weg te fietsen, maar werden daarbij op hinderlijke wijze door [B] gevolgd. De achtervolging escaleerde in een conflict. Op straat is het tot een handgemeen gekomen, waarbij [A] aan de worsteling wist te ontkomen. [B] is vervolgens achter [A] aangereden, waarop verdachte op zijn beurt besloot [B] te volgen. Verdachte trof het tweetal al vechtend in de Hornstraat aan. Verdachte heeft zich in de worsteling gemengd en [B] geschopt, geslagen en gestompt. [B] hield op dat moment een hamer vast en zag kans daarmee tegen het hoofd van [A] te slaan, waardoor deze een hevig bloedende hoofdwond opliep. [B] is vervolgens weggerend, waarna [A] hem met de hamer van [B] achtervolgde. Door een gooi met de hamer werd het hoofd van [B] geraakt, waardoor deze ter hoogte van de Hornstraat ten val kwam. Verdachte en [A] hebben hierop hun fiets gepakt en zijn weggereden toen zij [B] plots: “Vieze zwarten,” hoorden roepen. Verdachte is hierna naar eigen zeggen op zoek gegaan naar iets waarmee hij [B] kapot kon maken. Hij vond een aantal gebroken stoeptegels en is daarmee teruggefietst. In de omgeving van de Hornstraat trof hij [B] aan, die op dat moment nog steeds versuft op de grond lag. Verdachte heeft vervolgens op de openbare weg met kracht de stukken steen tegen [B] gegooid.
Hoewel uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken uit het dossier naar voren komt dat [B] zich hinderlijk heeft gedragen en in zekere zin zelf het conflict heeft uitgelokt, rekent het hof het de verdachte ernstig aan dat hij – nadat het slachtoffer weerloos op de grond lag en als zodanig geen enkel dreigend gevaar meer opleverde – op zoek is gegaan naar voorwerpen waarmee hij alsnog een einde aan het leven van het slachtoffer kon maken.
Over de persoon van verdachte heeft de psycholoog M.G.J. Nijhuis-Quanjel op 30 november 2003 gerapporteerd. Uit het rapport komt naar voren dat het feit de verdachte verminderd is toe te rekenen. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot zijn oordeel. Het hof oordeelt geen andere omstandigheden aanwezig die tot matiging van de op te leggen straf aanleiding kunnen geven.
Het hof heeft ten slotte gelet op een de verdachte betreffend uittreksel justitieel documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte eerder wegens geweldsmisdrijven is veroordeeld tot al dan niet voorwaardelijke vrijheidsstraffen. Deze veroordelingen en bijbehorende norminprentingen hebben verdachte er niet toe gebracht zich te distantiëren van het gebruik van geweld.
Onder bovengenoemde omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en gerechtvaardigd.
De vordering van de benadeelde partij [B]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 8.662,95 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, zijnde 50% van de door de benadeelde partij opgevoerde materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is als voorschot op de geleden materiële schade.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De aan [B] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [B], te betalen een bedrag van
€ 2.629,98 (tweeduizend zeshonderdnegenentwintig euro en achtennegentig centen) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, [B], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, tot op heden op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [B], een bedrag te betalen van € 2.629,98 (tweeduizend zeshonderdnegenentwintig euro en achtennegentig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Van den Heuvel, voorzitter,
mrs Mannoury en Reijntjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Beaujean, griffier,
en op 20 september 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.