Parketnummer: 21-002073-03
Uitspraak dd.: 29 september 2004
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 29 april 2003 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-091212-01 en 05-095040-03, tegen
(VERDACHTE),
geboren te (geboorteplaats) in 1981,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 oktober 2003, 23 januari 2004, 16 april 2004, 17 juni 2004, 15 september 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is kennelijk niet gericht tegen de gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Het hof nummert de onder parketnummer 05-095040-03 tenlastegelegde feiten
als 5, 6, 7 en 8.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu opsporingsambtenaren in strijd met het bepaalde in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering hebben gehandeld. Immers, toen in het voorbereidend onderzoek bij de leden van het opsporingsteam uit telefoontaps, observatie en andere informatiebronnen bekendheid rees met betrekking tot enkele concrete drugstransporten, is verzuimd in te grijpen. Aldus is het verbod op doorlaten geschonden en is de verdediging hierdoor aanmerkelijk in haar belangen geschaad. Het hof neemt, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, aan dat het betrokken opsporingsteam in een aantal gevallen een zodanige graad van zekerheid van enkele voorgenomen drugstransporten heeft gehad dat ingrijpen in de vorm van aanhouding en inbeslagneming mogelijk zou zijn geweest. Dit laatste is niet gebeurd. Nu voorts een bevel als bedoeld in artikel 126ff, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering in het dossier ontbreekt, acht het hof aannemelijk, dat het betrokken opsporingsteam in enkele gevallen heeft gehandeld in strijd met het verbod op doorlating, zoals neergelegd in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering, alsmede met de daarop gebaseerde Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden.
In tegenstelling echter tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat hieraan in het onderhavige geval niet een van de consequenties als bedoeld in artikel 359a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden verbonden. Ingevolge het tweede lid van die bepaling dient de rechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en indien de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, rekening te houden met de volgende factoren:
- het belang dat het geschonden voorschrift dient,
- de ernst van het verzuim,
- het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het hof stelt vast dat het verbod op doorlaten ertoe strekt, dat opsporingsambtenaren ingrijpen indien zij kennis dragen van transporten, waarbij stoffen welke schadelijk zijn voor de volksgezondheid hun weg naar de maatschappij zouden kunnen vinden. De norm zoals neergelegd in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering is dus gericht tot de opsporingsdiensten en strekt, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft gesteld, niet tot bescherming van de belangen van de verdachte die zelf actief betrokken is bij het handelen in de verdovende middelen. De verdediging kan zich in dit verband dan ook niet beroepen op de toepasselijkheid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De door de raadsman aangevoerde bijzondere omstandigheden, door hem aangeduid als flagrante (norm-)schendingen, waarbij met name zijn genoemd het Schengenverdrag en het verdrag van Wenen, doen aan dit oordeel niet af. Immers, ook de genoemde verdragsbepalingen zijn niet in het leven geroepen ter bescherming van de belangen van verdachten. Het hof zal aan het verzuim, voor zover zich dat heeft voorgedaan, dan ook geen consequenties verbinden. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, en 4 tot en met 8 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2001 tot en met 9 maart 2002 te Arnhem, Bemmel, Amsterdam, Haarlemmermeer (Schiphol) en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 11.415 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen, X heeft geronseld (in verband met de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs) en/of in contact heeft gebracht met een of meer personen die betrokken waren bij de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs, waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die X opdracht hebben/heeft gegeven en/of aan hem hebben/heeft gevraagd om cocaïne van Curaçao naar Nederland te vervoeren en/of die X hebben/heeft verzocht een paspoort aan te schaffen en/of voor die X de reis naar Curaçao hebben/heeft geregeld en/of die X hebben/heeft voorzien van geld en/of die X de nodige aanwijzingen en/of instructies hebben/heeft gegeven en/of die X naar Amsterdam en/of Schiphol hebben/heeft gebracht en/of die X op Curaçao in contact hebben/heeft gebracht met de leverancier(s) van de cocaïne en/of contact hebben/heeft onderhouden met die X (toen deze zich op Curaçao bevond), waarna X zich met die cocaïne naar de luchthaven op Curaçao heeft begeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstippen in de maanden maart en april 2002 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft telkens koerier 1 en/of koerier 2 (hierna: koeriers) geronseld (in verband met de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs) en/of in contact gebracht met een of meer personen die betrokken waren bij de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs en/of die koerier(s) verzocht (een kopie van) een legitimatiebewijs/identiteitsbewijs/paspoort aan hem, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) ter beschikking te stellen en/of die koerier(s) voorzien van (een) trein- en/of vliegticket(s) en/of geld en/of de reis naar Italië en/of Oostenrijk voor die koerier(s) georganiseerd en/of die koerier(s) naar ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Amsterdam, Duivendrecht en/of Schiphol gebracht en/of begeleid en/of de nodige instructies en/of aanwijzingen gegeven aan die koerier(s) en/of contact met die koerier(s) onderhouden en/of die cocaïne en/of heroïne met bestemming naar Italië en/of Oostenrijk, althans naar het buitenland, ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd en/of verstrekt aan die koerier(s) en/of die koerier(s) geld gegeven (als tegenprestatie voor het vervoeren van die cocaïne en/of heroïne naar het buitenland);
4.
hij in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 3 mei 2002 te Arnhem, Bemmel, Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie die (onder meer) werd gevormd door verdachte en X1, X2, X3, X4 en X5, welke organisatie tot oogmerk had het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van die wet;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 30 november 2000 en in de maand juni 2001, te Arnhem, Bemmel, Haarlemmermeer (Schiphol), Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers koerier 1 en koerier 2 en koerier 3 (hierna: koeriers) hebben/heeft telkens opzettelijk (per vliegtuig) vanuit Equador en/of Colombia en/of Brazilië die cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht, en welk medeplegen van verdachte en/of verdachtes mededader(s) hierin heeft bestaan dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) telkens die koerier(s) hebben/heeft geronseld (in verband met de invoer van harddrugs) en/of in contact hebben/heeft gebracht met een of meer personen die betrokken waren bij de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs en/of die koerier(s) hebben/heeft verzocht (een kopie van) een legitimatiebewijs/identiteitsbewijs/paspoort aan hem, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) ter beschikking te stellen en/of die koerier(s) de nodige instructies en/of aanwijzingen hebben/heeft gegeven en/of contact hebben/heeft onderhouden met die koerier(s) en/of die koerier(s) hebben/heeft voorzien van (een) vliegticket(s) en/of geld en/of die koerier(s) naar Amsterdam en/of Schiphol hebben/heeft gebracht en/of begeleid en/of voor die koerier(s) de reis naar Equador en/of Colombia en/of Brazilië hebben/heeft georganiseerd en/of die koerier(s) in contact hebben/heeft gebracht met de leverancier(s) van die cocaïne in Equador en/of Colombia en/of Brazilië en/of die koerier(s) geld hebben/heeft gegeven (als tegenprestatie voor het vervoeren van die cocaïne naar Nederland) en/of die cocaïne (van koerier 2 en/of koerier 3) in ontvangst hebben/heeft genomen en/of (vervolgens) naar Amsterdam en/of elders in Nederland hebben/heeft vervoerd;
6.
hij in de maanden mei en juni 2001 te Arnhem, Bemmel, Haarlemmermeer (Schiphol), Amsterdam en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 4 tot 4,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, X heeft geronseld (in verband met de handel en de in-/uitvoer van harddrugs), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) die X in contact hebben/heeft gebracht met een of meer personen die betrokken waren bij de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs en/of contact hebben/heeft onderhouden met die X en/of die X naar Amsterdam en/of Schiphol hebben/heeft gebracht en/of begeleid en/of die X opdracht hebben/heeft gegeven om cocaïne van Brazilië (via Denemarken) naar Nederland te vervoeren en/of voor die X een nieuw paspoort en/of de reis naar Brazilië hebben/heeft geregeld en/of die X de nodige instructies en/of aanwijzingen hebben/heeft gegeven en/of die X in Brazilië in contact hebben/heeft gebracht met de leverancier(s) van de cocaïne, waarna die X met de cocaïne van Brazilië naar Denemarken is gevlogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 28 februari 2002 te Arnhem, Bemmel, Amsterdam, Duivendrecht, Hoek van Holland, Haarlemmermeer (Schiphol) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA/MDA/MDEA (waaronder XTC-pillen), zijnde cocaïne, heroïne, amfetamine en MDMA/MDA/MDEA middelen vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft telkens koerier 1, koerier 2, koerier 3, koerier 4, koerier 5, koerier 6, koerier 7, koerier 8, koerier 9, koerier 10, koerier 11 en koerier 12 (hierna: koeriers) geronseld (in verband met de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs) en/of in contact gebracht met een of meer personen die betrokken waren bij de handel en/of de in-/uitvoer van harddrugs en/of die koerier(s) verzocht (een kopie van) een legitimatiebewijs/identiteitsbewijs/paspoort aan hem, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) ter beschikking te stellen en/of die koerier(s) voorzien van (een) trein- en/of vliegticket(s) en/of geld en/of de reis naar Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, Italië en/of Spanje voor die koerier(s) georganiseerd en/of die koeriers naar Hoek van Holland, Amsterdam, Duivendrecht en/of Schiphol gebracht en/of begeleid en/of de nodige instructies en/of aanwijzingen gegeven aan die koeriers en/of contact met die koeriers onderhouden en/of die cocaïne met bestemming naar Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, Italië en/of Spanje ten vervoer aangeboden en/of afgeleverd en/of verstrekt aan die koerier(s) en/of die koerier(s) geld gegeven (als tegenprestatie voor het vervoeren van die cocaïne naar het buitenland);
8.
hij op 24 juli 2001 te Arnhem, Bemmel, Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beslissing inzake het bewijs
Ter terechtzitting van het hof d.d. 15 september 2004 heeft de raadsman van verdachte betoogd, dat de verklaringen van de getuige en medeverdachte X niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, nu de verdediging niet of onvoldoende in de gelegenheid is gesteld deze getuige te bevragen, omdat deze zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Het hof overweegt ten aanzien hiervan het volgende. Het hof zal de verklaringen van medeverdachte X, die voor verdachte belastend zijn, wel gebruiken. Het hof tekent aan, dat het grote bedenkingen heeft bij het optreden van de raadsman in deze. De raadsman treedt voor medeverdachte X en verdachte op, terwijl er tussen beide verdachten wel degelijk een conflict van belangen kan bestaan. Verder laat de raadsman ter terechtzitting in de zaak van verdachte zijn andere cliënt medeverdachte X als getuige horen. Als getuige weigert medeverdachte X dan vragen te beantwoorden, welke houding uiteraard ongunstige effecten kan hebben in zijn eigen strafzaak. Dat een andere advocaat gedurende een deel van de zitting optreedt voor verdachte (mw mr Slijters ondervraagt de zwijgende getuige X), is een doorzichtige manoeuvre. Verdachte heeft in belangrijke mate zijn activiteiten inzake de smokkel van drugs bekend. Nu de feiten die verdachte ontkent, sterk overeenstemmen met de wel erkende delicten tegen artikel 2 Opiumwet, acht het hof de verklaringen die medeverdachte X in het opsporingsonderzoek heeft afgelegd, wel bruikbaar voor het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 en 6 bewezenverklaarde:
telkens:
Het medeplegen van:
Poging tot:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 2, 5 en 7 bewezenverklaarde:
telkens:
Het medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte uit puur winstbejag heeft meegewerkt aan de smokkel van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen. Dergelijke stoffen vormen, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid, indien zij hun weg naar het maatschappelijk verkeer weten te vinden. Verdachte is voorts als deelnemer betrokken geweest bij een criminele organisatie welke tot doel had deze omvangrijke smokkel van verdovende middelen te organiseren, te faciliteren en voorts de financiële vruchten van deze smokkel te plukken. Hiertoe werden drugslijnen naar diverse Europese landen en naar Zuid-Amerika in stand gehouden, tengevolge waarvan in de loop der tijd aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen door een grote hoeveelheid transporten hun weg naar Europa hebben gevonden, onder begeleiding van en sturing door deze criminele organisatie. Verdachtes rol in deze organisatie heeft met name bestaan uit het ronselen van koeriers, welke de transporten van verdovende middelen zouden moeten uitvoeren, alsmede het onderhouden van contacten met de feitelijk leidinggevenden van deze criminele organisatie. Aldus vormde verdachte een belangrijke schakel in deze criminele organisatie. Het hof is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen, zeker op de schaal waarop zij in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden, met kracht bestreden dient te worden.
Voorts overweegt het hof, dat diverse door of middels verdachte geronselde koeriers in verschillende Europese landen zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van soms aanzienlijke duur. Verdachte heeft, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting van het hof, in het geheel geen rekening gehouden met het risico voor en, in geval van aanhouding, mogelijke lot van deze koeriers, maar heeft zich in zijn handelen, kennelijk vanuit de gedachte dat de koeriers vervangbaar waren, enkel laten leiden door winstbejag. Het hof is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende sanctie kan zijn op de bewezenverklaarde feiten.
Het hof laat in het voordeel van verdachte meewegen, dat verdachte reeds op jongere leeftijd de drugswereld is “ingerold”. Verder heeft het hof bij de strafoplegging in aanmerking genomen, dat verdachte ter terechtzitting van het hof inzicht heeft getoond in de verderfelijkheid van zijn handelen, en dat verdachte oprecht berouw heeft. Voorts heeft het hof laten meewegen, dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. In het licht van het voorgaande acht het hof een straf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2(oud) en 10(oud) van de Opiumwet en de artikelen 45, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder parketnummer 05/095040-03 onder 3 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Van Kuijck, voorzitter,
mrs Denie en Winters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Kuipers, griffier,
en op 29 september 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.