ECLI:NL:GHARN:2004:AR4414

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-000070-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Verheugt
  • A. van den Heuvel
  • C. Boekhorst Carrillo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Arnhem inzake deelname aan criminele organisatie en oplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem van 23 december 2003. De verdachte is beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het uitgeven van valse bankbiljetten, oplichting, en het uitlokken van diefstal door minderjarigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol speelde binnen deze organisatie, die bestond uit gezinsleden en andere Roma-familieleden. De organisatie maakte gebruik van kinderen om strafbare feiten te plegen, waarbij de verdachte en zijn vrouw hen aanstuurden. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan meerdere feiten, waaronder oplichting en opzetheling. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet zonder meer recht had op een tolk in zijn moedertaal, maar het hof oordeelde dat hij voldoende in staat was om in het Nederlands te communiceren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, waarbij het hof de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie in overweging nam. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot betaling van aanzienlijke bedragen.

Uitspraak

Parketnummer: 21-000070-04
Uitspraak d.d.: 19 oktober 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van
23 december 2003 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-090301-01 en 05-086083-03, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van
5 oktober 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaardingen bijlagen IIa en IIb en voor de inhoud van de nadere omschrijving van de tenlastelegging bijlage IIc).
Het hof nummert het onder parketnummer 05-086083-03 tenlastegelegde feit als feit 16.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 8 en 13 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
1. De door de raadsman gevoerde verweren
De raadsman heeft gesteld dat er – kort gezegd – geen sprake geweest van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht van fair trial, nu de behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden zonder bijstand van een tolk in (verdachtes dialect van) de Roma-taal.
Naar het oordeel van het hof heeft een verdachte niet zonder meer recht op een tolk in de moedertaal van verdachte, maar wel het recht op een tolk in een taal die de verdachte begrijpt en verstaat. Ondanks vele inspanningen van het openbaar ministerie, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, is geen tolk in de Roma-taal (bereid) gevonden om ter zitting bijstand te verlenen. Overigens is zulks door de verdediging ook erkend.
Het hof heeft geconstateerd dat uit de processtukken (in casu tapgesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen) kan blijken dat verdachte kennelijk voldoende in staat was om in de Italiaanse en/of de Duitse taal te communiceren. Desondanks heeft de verdediging de bijstand van een tolk in de Italiaanse of Duitse taal geweigerd. Overigens betrekt het hof bij zijn oordeel het feit dat verdachte reeds 17 jaar in Nederland woonachtig is, over de Nederlandse nationaliteit beschikt en in het kader van deze strafzaak verscheidene keren (met verbalisanten, een reclasseringsmedewerker, een psychiater en ter terechtzitting in eerste aanleg) in het Nederlands heeft gecommuniceerd.
Op grond van het vorenstaande kan niet met succes een beroep worden gedaan op schending van het fair trial-beginsel. Het hof verwerpt het verweer.
De raadsman heeft de kwaliteit van de door de politie gebruikte Roma-tolk in twijfel getrokken en daarmee de juistheid van de door deze tolk vervaardigde vertalingen van tapgesprekken, welke voor het bewijs zijn gebezigd.
De stelling dat de tapgesprekken die door de Roma-tolk zijn beluisterd niet correct zijn vertaald is naar het oordeel van het hof onvoldoende (concreet) onderbouwd en is overigens niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt ook dit verweer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10 primair, 11, 12, 14, 15, en 16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, en deze met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven, in voorraad hebben.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van het door misbruik van gezag en door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen opzettelijk uitlokken van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van het onder 4, 5, 6, 7, 11 en 12 bewezenverklaarde:
telkens:
Het medeplegen van oplichting.
ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde:
Poging tot het medeplegen van oplichting.
ten aanzien van het onder 10 primair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van het door misbruik van gezag en door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen opzettelijk uitlokken van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van het onder 14 bewezenverklaarde:
Opzetheling.
ten aanzien van het onder 15 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van het onder 16 bewezenverklaarde:
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking, meermalen gepleegd.
Verweer
De raadsman heeft betoogd met betrekking tot feit 1 dat, zelfs indien verdachte zijn kinderen heeft aangezet tot het plegen van inbraken, daaruit niet zonder meer volgt dat dan het gezin of de familie van verdachte als criminele organisatie is aan te merken.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat zulks uit dergelijk handelen niet zonder meer volgt maar stelt daar tegenover dat een dergelijke handelwijze ook niet automatisch uitsluit dat er wel sprake kan zijn van een criminele organisatie. Van dit laatste is, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, in deze zaak sprake.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft een voorname en leidinggevende rol gespeeld in een criminele organisatie, die werd gevormd door gezinsleden en andere Roma-familieleden van verdachte en zijn vrouw. Binnen dit georganiseerd verband stuurden verdachte en zijn echtgenote vele malen, veelal jonge kinderen op inbrekerspad, waaronder nota bene hun eigen kinderen. Verdachte en zijn vrouw hadden een initiërende rol in inbraken die door heel Europa door gezins- of familieleden werden gepleegd. Illustratief in dit verband is een door de politie afgeluisterd telefoongesprek van 31 augustus 2002 te 12.30 uur tussen de echtgenote van verdachte en hun zoon Daniël, waarin laatstgenoemde door zijn moeder bestraffend wordt toegesproken vanwege het feit dat hij – zo begrijpt het hof - geen goede inbreker is.
Voorts werden op grote schaal mensen aanzienlijke geldbedragen op doortrapte en brutale wijze afhandig gemaakt. Voor deze professionele, internationaal opererende en bedrijfsmatig werkende criminele organisatie, waarbij zelfs kinderen werden ingezet om strafbare feiten te plegen, is verdachte in hoge mate medeverantwoordelijk geweest. In dit verband is een saillant en kwalijk detail dat verdachte en zijn vrouw kinderen juist in België op inbrekerspad stuurden, omdat deze daar bij betrapping door de politie eerder in vrijheid zouden worden gesteld.
Ten aanzien van de door verdachte en zijn organisatie buitgemaakte geldbedragen merkt het hof nog op dat de opbrengst van de oplichtingspraktijken in de tenlastegelegde periode van ruim tien maanden ruwweg € 450.000,-- is geweest.
Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van de feiten en zal het hof – ondanks de te geven vrijspraken – een hogere straf opleggen.
Het hof betrekt hierbij verder nog het volgende. Door de raadsman is betoogd dat, nu naar zijn oordeel door het openbaar ministerie in een zaak van een medeverdachte ongefundeerde discriminatoire uitlatingen zijn gedaan aan het adres van nagenoeg de gehele Roma-gemeenschap, ook verdachte hierdoor is geschaad en daarom strafreductie op de voet van artikel 359a Sv moet plaatsvinden.
Los van het feit dat de vermeende uitlatingen in het kader van een andere strafzaak zijn gedaan en reeds daarom geen reden zijn om hiermee in de straftoemeting rekening te houden, is het juist de verderfelijke handelwijze van verdachte – waaronder het opleiden in de criminaliteit van toekomstige generaties Roma’s - die er toe bijdraagt dat er een beeld ontstaat dat de Roma-gemeenschap crimineel is, waardoor in het bijzonder de naam van de goedwillende mensen in die gemeenschap ongewild wordt geschaad. Mede ook om deze reden acht het hof een hogere straf dan werd gevorderd op zijn plaats.
In het kader van de strafmaat heeft de raadsman verwezen naar medeverdachten die een lagere straf hebben gekregen dan aan verdachte werd opgelegd. Het hof meent dat, nu de zaken van de medeverdachten niet aan het hof zijn voorgelegd, een oordeel daarover niet aan de orde is.
2. De voorlopige hechtenis
In het licht van het bovenstaande ziet het hof in de door de raadsman aangevoerde gronden, geen zwaarwegende belangen die een schorsing van de voorlopige hechtenis kunnen rechtvaardigen én die boven het algemeen belang zouden moeten prevaleren. Dat de raadsman stelt dat verdachte als vaderfiguur van zijn jonge gezin node wordt gemist (waardoor de opvoeding zijnerzijds niet kan plaatsvinden) en het recht op “family life” in het geding is, is – in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – als een gotspe aan te merken waaraan het hof voorbij gaat.
3. Het beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, onder verdachte inbeslaggenomen, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het tenlastgelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen, dan wel voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 begane misdrijf werden aangetroffen en deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Met betrekking tot de overige goederen is het hof van oordeel dat, nu er geen persoon als rechthebbende van deze goederen is aan te merken, de bewaring hiervan ten behoeve van de rechthebbenden moet worden bevolen.
De vorderingen tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 50.000,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 12 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 76.700,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 80.505,73 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 67.000,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om niet de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 47, 57, 140, 209, 227b, 310, 311, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 8 en 13 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10 primair, 11, 12, 14, 15, en 16 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen, vermeld op aangehechte beslaglijst A.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen, vermeld op aangehechte beslaglijst B.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen, vermeld op aangehechte beslaglijst C.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De vorderingen van de benadeelde partijen
de aan [benadeelde partij 1] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van EUR 50.000,00 (vijftigduizend euro).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
de aan [benadeelde partij 2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van EUR 76.700,00 (zesenzeventigduizend zevenhonderd euro) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
de aan [benadeelde partij 3] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van EUR 67.000,00 (zevenenzestigduizend euro).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Aldus gewezen door
mr Verheugt, voorzitter,
mrs Van den Heuvel en Boekhorst Carrillo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Wormgoor, griffier,
en op 19 oktober 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.