17 augustus 2004
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/403 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1 [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HK Plastics B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
appellanten in het principaal appèl,
geïntimeerden in het incidenteel appèl,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal,
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Berdal Rubber en Plastics B.V.,
gevestigd te Wierden,
2 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T.R. Plastics B.V.,
gevestigd te Wierden,
geïntimeerden in het principaal appèl,
appellanten in het incidenteel appèl,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de kortgedingvonnissen van 12 maart 2004 en 25 maart 2004 die de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo heeft gewezen tussen principaal appellanten (hierna ook te noemen: [appellanten] dan wel afzonderlijk [appellant sub 1] en HK Plastics) als gedaagden in conventie / eisers in reconventie en principaal geïntimeerden (hierna ook te noemen: Berdal c.s. dan wel afzonderlijk Berdal en TR Plastics) als eiseressen in conventie / verweersters in reconventie. Een fotokopie van die vonnissen is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] hebben bij exploot van 8 april 2004 hoger beroep ingesteld tegen voormelde vonnissen met dagvaarding van Berdal c.s. voor dit hof. Bij dit exploot hebben [appellanten] twaalf grieven aangevoerd tegen de bestreden vonnissen, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, deze vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Berdal c.s. alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen in conventie, althans de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo toegewezen vorderingen in conventie alsnog zal afwijzen en de vorderingen in reconventie alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Berdal c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
2.2 Op de aangezegde rechtsdag hebben [appellanten] mondeling geconcludeerd van eis in hoger beroep overeenkomstig de inhoud van voormeld exploot.
2.3 Berdal c.s. hebben bij memorie van antwoord in het principaal appèl, tevens memorie van grieven in het incidenteel appèl, verweer gevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en - onder aanvoering van drie grieven - incidenteel appèl ingesteld tegen de vonnissen van 12 maart 2004 en 25 maart 2004. Berdal c.s. hebben daarbij geconcludeerd dat het hof bij arrest deze vonnissen zal bekrachtigen, zo nodig met aanvulling / verbetering van gronden en de gevraagde vorderingen van Berdal c.s. die door de voorzieningenrechter zijn afgewezen, alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie in beide instanties (bedoeld zal zijn: de kosten van het geding in hoger beroep).
2.4 In het incidenteel appèl hebben [appellanten] bij memorie van antwoord verweer gevoerd en daarbij producties overgelegd. [appellanten] hebben daarbij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voorzover als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Berdal c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in hun incidenteel beroep, althans het beroep zal afwijzen, en de bestreden vonnissen, voorzover onderwerp van het incidenteel beroep van Berdal c.s. en voorzover geen onderwerp van het principaal beroep, zal bekrachtigen, zulks met veroordeling van Berdal c.s. in de kosten van het incidenteel appèl.
2.5 Ter terechtzitting van het hof van 22 juli 2004 hebben partijen de zaak doen bepleiten, waarbij namens [appellanten] het woord is gevoerd door mr. D. den Hertog, advocaat te Den Haag, en namens Berdal c.s. door mr. N. Ruyters, advocaat te Breda, overeenkomstig door hen overgelegde pleitnota's. Aan [appellanten] is akte verleend van het in geding brengen van nieuwe producties, waaronder de litigieuze kunststof containers.
2.6 Vervolgens zijn de procesdossiers overgelegd voor het wijzen van arrest.
Tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter in het vonnis van 25 maart 2004 onder 1 inzake de vaststaande feiten zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep vaststaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor.
4.2 Allereerst is de vraag aan de orde of [appellant sub 1] aan het door hem gedeponeerde model van de onderhavige kunststof container uitsluitende rechten kan ontlenen.
4.3 Het hof beantwoordt die vraag, voorshands oordelend, ontkennend. Daarbij verwijst het hof naar artikel 2 lid 1 van de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen waarin is bepaald:
“Van de bescherming uit hoofde van deze wet zijn uitgesloten:
a. de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald;
(…)”.
Naar het voorlopig oordeel van het hof wordt de vormgeving van de onderhavige rechthoekige kunststof container van [appellant sub 1] uitsluitend bepaald door de technische functie. Immers, namens [appellanten] stelt mr. M. Rorai in zijn pleitnota in eerste aanleg onder 17 ten aanzien van de (set van) rechthoekige container(s) dat:
- de containers in hun verschillende maatvoeringen eindeloos kunnen worden gecombineerd in de wijze van plaatsing op, in of naast elkaar;
- de containers met name zijn bedoeld voor diervoeder en het vee het voedsel direct uit de container kan eten, zonder dat dit voedsel eerst behoeft te worden overgeschept in een voederbak, dit in tegenstelling tot ronde of vierkante diervoedercontainers, waar het dier het voer minder makkelijk, ook op de bodem, kan bereiken, zonder met zijn neus of snuit vast te komen zitten.
Hieruit blijkt dat de nieuwe rechthoekige vorm van de container is gekozen vanwege het beoogde technisch-functionele effect. De vormgeving van de rechthoekige container is daardoor geheel en al bepaald. Ook de vormgeving van de hierna genoemde onderdelen van de rechthoekige container wordt uitsluitend door hun gebruiksfunctie bepaald:
- de deksel van de container dient om de inhoud binnen de container te houden en om opstapelen van diverse containers mogelijk te maken;
- de handvatten aan de korte zijkant van de rechthoekige container en de hengsels aan de lange zijde dienen voor het optillen van de container;
- de openingshoek op één hoek van de container dient om de deksel op eenvoudige wijze te verwijderen;
- de uitstulpingen op de bovenzijde van de deksel dienen als anti-sliprand.
Aan het voorgaande doet niet af dat de vorm van de handvatten, hengsels, hoek of uitstulpingen zou kunnen variëren. Immers, deze uiterlijke kenmerken blijven uitsluitend door een technische functie bepaald. Al met al gaat het bij de container van [appellant sub 1] enkel om een eenvoudig rechthoekig model waaraan enig element van vrije vormgeving ontbreekt.
4.4 In verband met dit laatste ontbeert de rechthoekige container van [appellant sub 1] ook een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker. Dit betekent dat [appellanten] zich ook niet kunnen beroepen op auteursrechtelijke bescherming.
4.5 Het voorlopig oordeel dat het gaat om een eenvoudig rechthoekig model van de container waaraan enig element van vrije vormgeving ontbreekt, leidt er verder toe dat de rechthoekige container van [appellant sub 1] geen onderscheidend vermogen heeft, zodat aan [appellanten] ook geen actie uit hoofde van slaafse nabootsing toekomt.
4.6 Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat geen sprake is van modelrechtinbreuk en auteursrechtinbreuk en evenmin van slaafse nabootsing door Berdal c.s., zodat het hof niet meer hoeft in te gaan op de bezwaren van [appellanten] tegen de bestreden vonnissen, nu die aan voormelde conclusie niet kunnen afdoen. De op voornoemde inbreuken en onrechtmatige daad van Berdal c.s. gebaseerde reconventionele vorderingen van [appellanten] zijn niet toewijsbaar. Daarom is evenmin summierlijk gebleken van de deugdelijkheid van het door [appellant sub 1] ingeroepen recht, zodat het beslag ten onrechte is gelegd.
4.7 Het door [appellanten] ingestelde hoger beroep is ongegrond. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appèl.
4.8 Gelet op de beslissing in het principaal appèl hebben Berdal c.s. geen belang bij hun eerste twee grieven, zodat die onbesproken blijven.
4.9 De derde grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door Berdal c.s. gevorderde vermogensschade / buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 8.000,= niet toewijsbaar zijn.
4.10 Het gaat hier om een geldvordering in kort geding. Ten aanzien hiervan gelden, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2000, NJ 2000/489, verzwaarde motiveringseisen met betrekking tot spoedeisend belang. Volgens de Hoge Raad moeten dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat de gevorderde veroordeling tot betaling van een geldsom in kort geding geboden is uit hoofde van onverwijlde spoed. Het hof stelt vast dat Berdal c.s. in het geheel niet hebben aangegeven waarom zij een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van de onderhavige geldvordering. De vordering kan dan, los van de vraag of die op zichzelf toewijsbaar is, niet worden toegewezen in dit kort geding.
4.11 Het incidenteel appèl is dus ongegrond. Berdal c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appèl.
Het hof, rechtdoende in kort geding:
in het principaal appèl en in het incidenteel appèl:
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 12 maart 2004 en 25 maart 2004;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het principaal appèl, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Berdal c.s. begroot op € 288,= aan verschotten en op € 2.313,= voor salaris;
veroordeelt Berdal c.s. in de kosten van het incidenteel appèl, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] begroot op € 1.156,50 voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling in het incidenteel appèl uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Korthals Altes en Aubel, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2004.