13 juli 2004
derde civiele kamer
rolnummer 2003/574
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de vennootschap naar het recht van de plaats van vestiging
gevestigd op de Kaaiman Eilanden,
appellante in het incident,
procureur: mr J.M. Bosnak,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Industrie- en Handelsonderneming Vreugdenhil B.V.,
gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
geïntimeerde in het incident,
procureur: mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 5 februari 2003 dat de rechtbank Arnhem tussen thans appellante in het incident (hierna te noemen: Seafreight) als één der beide gedaagden in de hoofdzaak, tevens eiseres in het incident, enerzijds en thans geïntimeerde in het incident (hierna te noemen: Vreugdenhil) als eiseres in de hoofdzaak, tevens verweerster in het incident, anderzijds heeft gewezen. Een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Seafreight heeft bij exploot van 28 april 2003 aan Vreugdenhil aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen en Vreugdenhil voor dit hof gedagvaard.
2.2 Bij memorie van grieven in het incident heeft Seafreight zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht alsook bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest zal verklaren dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, althans dat de rechtbank Arnhem onbevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen, met veroordeling van Vreugdenhil in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord in het incident heeft Vreugdenhil de grieven bestreden, met conclusie dat het hof Seafreight in haar vordering in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen en het bestreden vonnis, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van Seafreight in de kosten van (kennelijk is bedoeld) het hoger beroep.
2.4 Ten slotte hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De vaststaande feiten in het incident
Op grond van hetgeen is gesteld en niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bescheiden dan wel als door de rechtbank vastgesteld en in hoge beroep niet bestreden, staat in hoger beroep het volgende vast.
3.1 Blijkens een op 25 april 2001 te Oranjestad, Aruba, aan Vreugdenhil onder het hoofd “Seafreight Line, Ltd.” afgegeven ordercognossement heeft de vervoerder onder dit cognossement twee 40-voet containers, elk inhoudende 1000 papieren zakken met melkpoeder, aan boord van het m/s Fortunia, varende onder de vlag van Antigua en Barbuda, in ontvangst genomen en zich verbonden deze lading te vervoeren en af te leveren in La Guaira, Venezuela.
3.2 Het cognossement houdt, voor zover van belang, de volgende clausules in:
1. DEFINITION.The word “Carrier” shall include Seafreight Line, Ltd., c/o Seafreight Agencies, Inc., 2323 N.W. 82nd Avenue, Miami, Fl 33122, the owner, operator, charterer and master of the Vessel; ....
2. CLAUSE PARAMOUNT (...)
The receipt, carriage and delivery of the Goods are governed by the provisions of the transportation agreement evidenced hereby and incorporated by this reference, including (I) the terms and conditions of the Carrier’s applicable freight tariffs (II) the terms and conditions stated on the front and back of this bill of lading and (III) the provisions of the U.S. Carriage of Goods by Sea Act 1936 (“COGSA”) or the Hague Rules of 1921, as amended by the Brussels Convention of 1924 in effect in the country in which a court having jurisdiction adjudicates a dispute arising out of the transportation agreement. (...) The terms and conditions of this bill of lading and the instruments incorporated herein by reference shall be severable if any provision is unvalid or unenforceable and if any breach of or deviation from any provision occurs, such circumstance shall not affect the validity or enforceability of the remaining provisions. Any dispute arising under this bill of lading shall be declared in the United States of America and the law of the United States shall apply except as provided elsewhere herein.”
3.3 Bij exploot van dagvaarding van 26 april 2002 heeft Vreugdenhil Seafreight alsmede Northsea Shipping Co. Ltd. (hierna: Northsea), gedagvaard voor de rechtbank Arnhem tot vergoeding van de schade, die Vreugdenhil lijdt ten gevolge van de niet-aflevering van de lading.
3.4 Op deze dagvaarding heeft mr J.M. Bosnak zich zowel voor Seafreight als voor Northsea Shipping Co. Ltd. ter rolzitting van de rechtbank van 5 september 2002 procureur gesteld.
4 De beoordeling van het hoger beroep in het incident
4.1 In dit incident gaat het er om of de Nederlandse rechter in de zaak tussen Vreugdenhil en Seafreight, welke vennootschap in Nederland geen woon- of verblijfplaats heeft, rechtsmacht toekomt dan wel of de rechtbank zich onbevoegd had dienen te verklaren op grond van de in het cognossement onder 2.2 opgenomen forumkeuzeclausule.
De rechtbank heeft, in hoger beroep niet bestreden, beslist dat deze bevoegdheidsvragen beantwoord moeten worden volgens de regels van het commune Nederlandse recht inzake de rechtsmacht van de burgerlijke rechter.
4.2 Seafreight heeft zich op het ontbreken van rechtsmacht en derhalve onbevoegdheid van de rechtbank Arnhem beroepen op grond van de in clausule 2 van het cognossement neergelegde forumkeuzeclausule.
4.3 Niet omstreden is dat de geldigheid van die forumkeuzeclausule beoordeeld moet worden naar commuun Nederlands bevoegdheidsrecht, waarbij art. 8 lid 2 juncto lid 3 Rv. en de daarin aan een dergelijke clausule gestelde eisen centraal staan.
4.4 De rechtbank heeft beslist (rov. 4.3 van het vonnis) dat er in die clausule geen sprake is van een rechter die bij uitsluiting is aangewezen.
4.5 Seafreight handhaaft in hoger beroep dat het hier om een exclusieve forumkeuzeclausule gaat, waarbij door partijen met betrekking tot alle geschillen uit de vervoerovereenkomst is gekozen uitsluitend voor beslechting door de rechter in de Verenigde Staten van Amerika.
4.6 Terecht voert Seafreight aan dat de in deze clausule opgenomen verwijzing naar het toepasselijke aansprakelijkheidsregime geen invloed heeft op de uitleg van het aan het slot van die clausule opgenomen forumkeuzebeding. De verwijzing naar het aansprakelijkheidsregime ziet op de materiële bepalingen dienaangaande die worden toegepast door enige instantie die bevoegd over een geschil inzake deze vervoerovereenkomst zal hebben te oordelen. Bij die verwijzing is er rekening mee gehouden dat daartoe, bij voorbeeld ingevolge verdragsrechtelijke of eigen dwingendrechtelijke wettelijke bevoegdheidsbepalingen zoals art. 629 Rv., ook rechters buiten de Verenigde Staten van Amerika kunnen behoren. Dat doet echter niet af aan de exclusieve keuze van partijen die aan de woorden: ‘... shall (onderstreping hof) be declared in the United States of America..” valt te ontlenen. Die woorden hebben onmiskenbaar de strekking de bevoegdheid van rechters van andere staten uit te sluiten.
4.7 Vreugdenhil heeft de geldigheid van deze clausule in het licht van art. 8 lid 2 Rv. bestreden. Volgens haar is de clausule onduidelijk. Zo is de betekenis van het woord “declared” onduidelijk. Bovendien kan daaruit niet worden opgemaakt welke instantie in de Verenigde Staten bevoegd is, terwijl de clausule ook geen objectieve elementen bevat op basis waarvan Vreugdenhil kan vaststellen bij welke rechter zij haar vordering aanhangig moet maken en op basis waarvan de geadieerde rechter kan bepalen of hij bevoegd is. Het beding maakt zelfs niet duidelijk of het geschil door middel van arbitrage of door overheidsrechtspraak beslist moet worden.
4.8 Nu het cognossement en de daarin vervatte bepalingen noch de stellingen van partijen op geen enkele wijze steun bieden voor de gedachte dat tussen partijen arbitrage is overeengekomen, zal ervan uitgegaan moeten worden dat het door partijen overeengekomen forumkeuzebeding naar overheidsrechtspraak verwijst.
4.9 Dat betreft overheidsrechtspraak in de Verenigde Staten van Amerika, waar – zo valt uit het woord “declared” te begrijpen - een tussen partijen gerezen geschil aanhangig moet worden gemaakt.
4.10 Anders dan Vreugdenhil betoogt, is het voor de geldigheid van de forumkeuzeclausule naar art. 8 lid 2 Rv. niet vereist dat het volgens die clausule bevoegde gerecht in het beding wordt aangewezen. Ook art. 17 EEX, waarbij blijkens de wetsgeschiedenis bij het totstandkomen van artikel 8 Rv. aansluiting is gezocht, stelt die eis niet (zie HvJ EG 9 november 2000, NJ 2001/599 (Coreck/Handelsveem)). Het bevoegde gerecht wordt in dit geval, ingevolge de forumkeuze van partijen, bepaald door de interne bevoegdheidsregels van de Verenigde Staten van Amerika. Dat wordt niet anders indien die regels – volgens Vreugdenhil – gecompliceerd zijn. Seafreight hoeft ook niet voor de Nederlandse rechter te stellen welke Amerikaanse rechter volgens haar bevoegd is, aangezien die laatste rechter daaraan niet gebonden is.
4.11 Vreugdenhil heeft niet gesteld dat ingevolge die interne bevoegdheidsregels geen gerecht in de Verenigde Staten van Amerika is aangewezen dan wel dat de Amerikaanse rechter in het onderhavige geval geen rechtsmacht heeft en daardoor de strekking van het beding niet kan worden verwezenlijkt.
Zij voert slechts aan dat het beding onvoldoende objectieve gegevens bevat om de rechter in de Verenigde Staten van Amerika in staat te stellen om te bepalen of hij bevoegd is, waarbij zij nog wijst op het ontbreken van een woonplaats van Seafreight in de Verenigde Staten en op de omstandigheden dat het onderhavige vervoer geen aanknopingspunt heeft met de Verenigde Staten van Amerika.
Vreugdenhil verliest met haar aan de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen aan art. 17 EEX-Verdrag gegeven uitleg ontleende betoog uit het oog, dat het aanwijzen van de overheidsrechter van de Verenigde Staten van Amerika, in het licht van het interne bevoegdheidsrecht van de Verenigde Staten van Amerika, reeds de objectieve factoren oplevert die die rechter in staat stellen over rechtsmacht en bevoegdheid te oordelen. Dat voor zijn oordeel beslissend kan zijn dat Seafreight geen woonplaats in de Verenigde Staten van Amerika heeft en dat het onderhavige vervoer geen aanknopingspunten met dat land heeft, maakt dat niet anders.
4.12 Vreugdenhil heeft tenslotte, kennelijk ook in het kader van de omstreden geldigheid van de forumkeuzeclausule, aangevoerd dat van haar niet gevergd kan worden te procederen voor de rechter van de Verenigde Staten van Amerika, omdat deze de aansprakelijkheidslimieten van de Hague Rules respectievelijk de U.S. Carriage of Goods by Sea Act 1936 hanteert, welke aanzienlijk lager zijn dan de volgens haar op het onderhavige vervoer dwingend toepasselijke Hague-Visby Rules. In ieder geval zou onzekerheid bestaan of de Amerikaanse rechter onder een collo of eenheid de container zelf als collo of eenheid zal beschouwen dan wel iedere eenheid of collo die in de container is verpakt, hetgeen – kennelijk in het voor Vreugdenhil ongunstigste geval – ten gevolge zou kunnen hebben dat de aansprakelijkheid van de vervoerder zou zijn beperkt tot 2 x USD 500,-.
4.13 Kennelijk is tussen partijen niet meer in geschil dat de aansprakelijkheidsbeperking per eenheid of collo onder de Hague Rules niet aan volledige toewijzing van de schadevordering van Vreugdenhil in de weg staat, indien deze per papieren zak wordt gehanteerd. Enkel de mogelijkheid dat de geadieerde Amerikaanse rechter op grond van een door sommige Amerikaanse rechters gegeven uitleg van het begrip eenheid of collo uit de Hague Rules een lagere aansprakelijkheidslimiet zal hanteren dan die van de Hague-Visby Rules is onvoldoende om het onderhavige forumkeuzebeding nietig te verklaren, althans om te oordelen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
4.14 Alle verweren die Vreugdenhil tegen de geldigheid van de forumkeuzeclausule heeft aangevoerd worden derhalve door het hof verworpen. Niet omstreden is dat overigens aan de eisen van art. 8 lid 2 Rv. is voldaan en dat geen van de gevallen van lid 3 van dat wetsartikel zich in dit geval voordoet. Vreugdenhil moet het beding tegen zich laten gelden.
4.15 Vreugdenhil heeft niet gesteld dat op juridische of feitelijke gronden een procedure voor de Amerikaanse rechter onmogelijk is noch dat bij deze rechter geen titel tegen Seafreight kan worden verkregen. Evenzo heeft Vreugdenhil onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat het onaanvaardbaar is dat zij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt. Het betoog van Vreugdenhil dat de Nederlandse rechter op grond van art. 9 Rv., aanhef en sub b respectievelijk sub c, rechtsmacht toekomt, is daarom reeds ongegrond.
De slotsom is dat het beroep op de geldige forumkeuzeclausule uit het cognossement maakt dat de Nederlandse rechter uit hoofde van de artikelen 2 tot en met 8 Rv. geen rechtsmacht toekomt. Ook het beroep van Vreugdenhil op art. 9 Rv., aanhef en sub b respectievelijk sub c, strandt. Het bestreden vonnis kan derhalve niet in stand blijven en de gevorderde verklaring voor recht dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, zal worden verleend. Vreugdenhil dient te worden verwezen in de kosten van beide instanties, waarbij het hof ervan uitgaat dat het griffierecht in eerste aanleg slechts voor de helft ten laste van Seafreight komt, nu zij bij de rechtbank tezamen met Northsea bij één procureur is verschenen.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 5 februari 2003, voor zover tussen Vreugdenhil en Seafreight gewezen;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt;
veroordeelt Vreugdenhil in de kosten van beide instanties, tot op heden aan de zijde van Seafreight in eerste aanleg bepaald op € 1.037,50 voor verschotten en € 771,- voor salaris van de procureur en in hoger beroep op € 2.456,16 voor verschotten en € 1.406,- voor salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Makkink, Van Loo en De Boer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2004.