ECLI:NL:GHARN:2004:AR5688

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-00376
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Matthijssen
  • K. van der Leij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de waarde van onroerende zaken bij verbouwing en de noodzaak van nieuwe waardebeschikkingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 12 oktober 2004, staat de vraag centraal of bij het afgeven van een mutatie-WOZ-beschikking een nieuw feit vereist is. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak aan de [a-weg 1 te Z], had in 2001 een verbouwing gestart die in 2002 gereedkwam. De heffingsambtenaar van de gemeente Zelhem had op 18 juli 2003 een WOZ-beschikking afgegeven voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004. De belanghebbende stelde dat er geen nieuwe waarde vastgesteld mocht worden, omdat de verbouwing al in 2002 was afgerond en er geen nieuw feit was dat een wijziging in de waarde rechtvaardigde.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht drie verschillende beschikkingen had afgegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak moest worden bepaald naar de staat op 1 januari 1999, 1 januari 2002 en 1 januari 2003. De beslissing van het Hof is gebaseerd op de artikelen 19 en 27 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Het Hof concludeerde dat een nieuw feit niet vereist is voor de toepassing van artikel 19, lid 2 van de Wet WOZ. De belanghebbende kon geen feiten en omstandigheden aanvoeren die een rechtens bescherming verdienend vertrouwen rechtvaardigden dat er geen nieuwe waarde zou worden vastgesteld.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de heffingsambtenaar en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, K. van der Leij, en het proces-verbaal is opgemaakt door T.J. Matthijssen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 04/00376
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : heffingsambtenaar van de gemeente Zelhem
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 26 januari 2004 op bezwaar
nummer kennisgeving WOZ-
beschikking : [01]
dagtekening WOZ-beschikking : 18 juli 2003
tijdvak ” : 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004
mondelinge behandeling : met toestemming van beide partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-weg 1 te Z]. In de loop van 2001 is belanghebbende begonnen met de verbouwing van de op het perceel aanwezige boerderij. De verbouwing is in de loop van 2002 gereed gekomen (volgens het beroepschrift in maart 2002).
2. Indien een onroerende zaak in het tijdvak waarvoor de waarde is vastgesteld ..... wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming, welke wijziging een verandering in de waarde van ten minste 5 percent met een minimum van € 11.345 ten gevolge heeft dan wel van € 113.445 of meer, wordt ..... de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar volgende op dat waarin de genoemde feiten hun beslag hebben gekregen (vergelijk artikel 19, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet w.o.z.)).
3. Indien de waarde van een onroerende zaak ingevolge artikel 19, lid 2, van de Wet w.o.z. is bepaald, stelt de Ambtenaar die waarde vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De beschikking geldt vanaf het begin van het kalenderjaar volgende op dat waarin de onder 2 bedoelde feiten hun beslag hebben gekregen dan wel treedt vanaf dat tijdstip in de plaats van de eerder afgegeven beschikking (vergelijk artikel 25 van de Wet w.o.z.).
4. In de onderhavige situatie diende de Ambtenaar de waarde van de onroerende zaak achtereenvolgens te bepalen naar de staat van de onroerende zaak op 1 januari 1999, 1 januari 2002 en 1 januari 2003, steeds naar het prijspeil op 1 januari 1999. De Ambtenaar heeft derhalve terecht drie verschillende beschikkingen afgegeven en terecht in de derde, hier in het geding zijnde beschikking, als tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 vermeld.
5. Hetgeen belanghebbende aanvoert doet hieraan niet af. De laatste beschikking was nodig omdat de verbouwing op 1 januari 2002 nog niet gereed was.
6. Een nieuw feit (zoals voorgeschreven in artikel 27 van de Wet w.o.z.) is bij toepassing van artikel 19, lid 2, van de Wet w.o.z. niet vereist.
7. Belanghebbende maakt geen feiten en omstandigheden aannemelijk waaraan hij een rechtens bescherming verdienend vertrouwen mocht ontlenen dat naar de staat op 1 januari 2003 geen nieuwe waarde zou worden vastgesteld. De omstandigheid dat op 28 februari 2003 reeds een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2003 naar de in de tweede beschikking (met dagtekening 31 juli 2002 en met nummer [02]) vermelde waarde was opgelegd, is niet een zodanige omstandigheid.
8. In dit geding, dat uitsluitend betrekking heeft op de derde waardebeschikking, met dagtekening 18 juli 2003 en met nummer [01], kan de vraag of de Ambtenaar in dit geval gerechtigd was voor het jaar 2003 een tweede aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor de onroerende zaak [a-weg 1] op te leggen, niet aan de orde komen.
9. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan op 12 oktober 2004 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Van der Leij als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(K. van der Leij) (T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 oktober 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.