ECLI:NL:GHARN:2004:AR6836

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-005678-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kuijck
  • A. Dee
  • J. Barels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval door achteruit rijden op een bedrijventerrein veroorzaakt door de bestuurder van een shovel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem. De zaak betreft een dodelijk ongeval dat plaatsvond op 16 januari 2003 op een bedrijventerrein, waarbij de verdachte, een shovelchauffeur, achteruit reed en een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer], doodreed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij zich bewust was van de aanwezigheid van andere personen op het terrein, niet voldoende oplettend was tijdens het achteruitrijden. De verdachte heeft de shovel bestuurd, een motorrijtuig, en is daarmee als verkeersdeelnemer aangemerkt, ondanks dat het ongeval op een particulier terrein plaatsvond. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de verdachte niet als verkeersdeelnemer kan worden beschouwd omdat het ongeval zich op een bedrijventerrein heeft voorgedaan.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal eenzelfde straf geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de opgelegde taakstraf niet passend was, gezien de ernst van het ongeval en het leed dat aan de nabestaanden is berokkend. De verdachte heeft een blanco strafblad en is jarenlang werkzaam geweest als chauffeur, wat het hof in overweging heeft genomen bij de straftoemeting. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan dood door schuld in het verkeer, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De beslissing van het hof is gebaseerd op de vaststelling dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer, ook op particuliere terreinen, en de noodzaak van zorgvuldigheid bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres.

Uitspraak

Parketnummer: 21-005678-03
Uitspraak dd.: 1 december 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 26 november 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte],
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 november 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer
De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door met een shovel op een particulier terrein te rijden niet heeft deelgenomen aan het verkeer, terwijl bovendien artikel 6 WVW 1994 zich richt tot de verkeersdeelnemer en deelnemen aan het verkeer alleen mogelijk is op de weg in de zin van de Wegenverkeerswet.
Het hof verwerpt dit verweer.
Blijkens vaste rechtspraak is voor een veroordeling ter zake van artikel 6 WVW 1994 niet vereist dat het ongeval op een 'weg' heeft plaatsgevonden, aangezien het bestanddeel 'weg' niet in de delictsomschrijving is opgenomen.
Voor zover is aangevoerd dat, nu het ongeval zich op een particulier bedrijventerrein heeft voorgedaan, vrijspraak moet volgen van het tenlastegelegde feit, aangezien niet kan worden gezegd dat verdachte als 'verkeersdeelnemer' is opgetreden wordt het verweer eveneens verworpen.
Verdachte heeft een shovel, zijnde een motorrijtuig, bestuurd op een bedrijventerrein waar diverse andere motorvoertuigen reden en waar ook mensen liepen. Verdachte is dan ook zonder meer aan te merken als een 'verkeersdeelnemer'.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, te weten de in eerste aanleg gebezigde bewijsmiddelen aangevuld met de verklaring van verdachte, weergegeven in bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen nr. 210300021/D/C01, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 16 januari 2003 te [plaats], gemeente [plaats], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een wiellader [“shovel”]), daarmede rijdende op het bedrijventerrein van [bedrijf], gelegen aan het [adres], aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam,
- terwijl verdachte zich bewust was van het feit dat er vaker personen op dat bedrijventerrein en rond de shovel hadden gelopen en dat er zich al vaker bijna een ongeval had voorgedaan waarbij bijna een persoon was aangereden en
- terwijl op enige afstand achter zijn, verdachtes voertuig een ander voertuig (vrachtwagen met open container) stond (met de open container in de richting van verdachtes voertuig),
- bij welke vrachtwagen een persoon ([slachtoffer]) doende was met het sluiten van de achterdeuren van de container van die vrachtauto en zich daartoe op dat moment tussen het voertuig, bestuurd door verdachte, en genoemde vrachtwagen met open container bevond,
- hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig achteruit is gereden en daarbij niet of in onvoldoende mate naar achteren heeft gekeken en/of niet of in onvoldoende mate in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken, en
- vervolgens met de achterzijde van dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen genoemde persoon ([slachtoffer]), is aangereden en
- vervolgens met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig achteruit is blijven rijden waarbij genoemde persoon ([slachtoffer]) bekneld is geraakt tussen dat door verdachte bestuurde voertuig en de achterzijde van (de container van) genoemde vrachtwagen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Motivering van de bewezenverklaring
Op 16 januari 2003, omstreeks 12.00 uur, heeft chauffeur [slachtoffer] zijn vrachtwagen met papierpulp gelost op het bedrijfsterrein "[adres]" van [bedrijf] te [plaats].
Na het lossen heeft hij zijn vrachtwagen geparkeerd naast een vrachtwagen van het bedrijf [ander bedrijf].
Verdachte, werkzaam als shovelchauffeur in dienst van [bedrijf], is, nadat hij de geloste papierpulp met zijn shovel heeft aangeschoven, langzaam achteruit gereden om plaats te maken voor een vrachtwagen van [getuige] die nog gelost moest worden. Verdachte wilde daarbij om de wagen van [ander bedrijf] heen rijden. Toen hij de chauffeur [getuige] een teken gaf dat hij kon lossen, voelde hij dat hij tegen een wagen aanreed.
Toen hij uit zijn shovel sprong om te kijken wat er was gebeurd, zag hij [slachtoffer] liggen, die kennelijk ten tijde van de aanrijding achter zijn vrachtwagen bezig was om de deuren van zijn wagen te sluiten. Het slachtoffer is ter plaatse overleden.
Teneinde tot een bewezenverklaring te komen – dood door schuld in het verkeer als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 – heeft het hof onderzocht of de aan de verdachte verweten gedragingen in juridische zin kunnen worden geacht op te leveren een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De aan de onvoorzichtigheid ten grondslag liggende normschending acht het hof aanwezig, nu ter zitting is komen vast te staan dat verdachte tijdens het achteruitrijden noch [slachtoffer], noch de vrachtwagen van [slachtoffer] heeft waargenomen. Met betrekking tot de vraag of verdachte ten aanzien van deze fout een verwijt kan worden gemaakt acht het hof het volgende van belang.
Voorop staat dat verdachte dit ongeval niet opzettelijk heeft veroorzaakt. Tenlastegelegd is dat het ongeval aan zijn aanmerkelijke schuld is te wijten. Het hof is van oordeel dat bewezen kan worden dat het dodelijke ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. De concrete omstandigheden die puntsgewijs is de tenlastelegging zijn opgesomd kunnen worden bewezen en leveren op de aanmerkelijke schuld van verdachte. Deze bewezenverklaring wordt afgeleid uit de verklaringen van verdachte (bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg), uit verklaringen van getuigen en uit de technische rapportage.
Het hof neemt in het bijzonder in aanmerking dat:
- op het bedrijventerrein altijd gevaar te duchten is in verband met lossen, wegrijden en rondlopende chauffeurs;
- er op het terrein geen vaste plaats is voor het sluiten van de laaddeuren van de vrachtwagens die gelost hebben;
- verdachte als bestuurder van een shovel achteruit heeft gereden, zijnde een bijzondere manoeuvre;
- terwijl hij daarbij een bocht maakte;
- hij bij dit achteruitrijden niet voldoende (lang) in de spiegels heeft gekeken;
- de shovel 23 ton weegt;
- het gezichtsveld naar achteren van een shovel beperkt is;
- verdachte noch [slachtoffer], noch de vrachtwagen van [slachtoffer] heeft gezien;
- verdachte dusdoende tegen die vrachtwagen is aangereden terwijl [slachtoffer] zich op dat moment tussen beide voertuigen bevond.
Gelet op al deze factoren is het hof van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
Het enkele feit dat verdachte bij deze bijzondere manoeuvre gebruik heeft gemaakt van een zogenaamde pieper (die, naar het hof aanneemt, in werking was en die een hard geluid moet hebben gemaakt) maakt nog niet dat hij er zonder meer van uit mocht gaan dat een ieder deze toeter hoort en opzij zal gaan. De chauffeur is en blijft verantwoordelijk voor de wijze van rijden. Het feit dat het slachtoffer zelf niet is weggelopen toen de shovel hem achteruit rijdend naderde, doorbreekt het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval tengevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden, niet.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte, na een eis van 120 uren taakstraf subsidiair 60 dagen hechtenis alsmede 6 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk, veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wederom wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting enerzijds in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van na te melden straf leiden, dat door verdachtes schuld een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft niet gehandeld zoals van een professioneel shovelmachinist mocht worden verwacht. Door het ongeval is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed berokkend.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd en zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd, niet gewenst is. Verdachte is vele jaren werkzaam als chauffeur, heeft een blanco strafblad en hij gaat, zoals ter terechtzitting van het hof aannemelijk is geworden, diep gebukt onder de gevolgen van dit ongeval. Wel vindt het hof de oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats, nu het ongeval heeft plaatsgevonden met een motorrijtuig, waarbij een verkeersdeelnemer werd gedood.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt, dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr Van Kuijck, voorzitter,
mrs Dee en Barels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Mientjes, griffier,
en op 1 december 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.