Parketnummer: 21-003448-04
Uitspraak dd.: 3 december 2004
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 26 mei 2004 in de strafzaak tegen
Goran M,
geboren te ,
wonende te ,
thans verblijvende in .
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 oktober 2004 en 19 november 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de nadere omschrijving van de tenlastelegging bijlage IIb).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van:
moord.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van:
een lijk verbranden en wegvoeren, gepleegd met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Toepassing sanctierecht voor jeugdigen
De raadsman heeft bepleit dat ten aanzien van verdachte het jeugdsanctierecht moet worden toegepast. De advocaat-generaal heeft zich daartegen verzet.
Het hof overweegt:
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten achttien jaren oud. In beginsel wordt ten aanzien van achttienjarige daders het sanctierecht voor volwassenen toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van (jong) volwassenen het jeugdsanctierecht toe te passen, mits aan één van de daar genoemde criteria is voldaan. Het hof ziet zowel in de persoonlijkheid van verdachte (zoals kan blijken uit het omtrent hem opgemaakte multidisciplinair rapport), als in de omstandigheden waaronder het feit is begaan (berekenend en planmatig, met een meerderjarige medeverdachte), geen aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel en aan dit artikel toepassing te geven.
Strafoplegging
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden-, de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten de zestienjarige Maja Bradaric op gruwelijke en brute wijze vermoord. Het nietsvermoedende slachtoffer dacht met vrienden een autoritje te maken maar werd vervolgens langdurig door verdachte en zijn medeverdachte gewurgd door met een touw de hals/keel dicht te trekken. In de daaraan voorafgaande weken werden door verdachte plannen gemaakt voor de moord en tot in detail besproken met anderen, waaronder zijn medeverdachten. Er zijn verschillende en afschuwelijke scenario’s aan de orde geweest, er werden voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen en er werden nauwkeurige voorbereidingsmaatregelen getroffen. Het is uitermate schokkend dat verdachte – ten tijde van het plegen van de feiten nog maar achttien jaren oud – op een zo planmatige, berekenende en onvoorstelbaar wrede manier tot zijn daad heeft kunnen komen.
Door deze weerzinwekkende moord, waarvoor verdachte geen enkel begrijpelijk motief heeft kunnen geven, is de rechtsorde in zeer ernstige mate geschokt. Deze schok is nog vergroot doordat het feit werd gepleegd door daders die Maja tot haar vriendenkring rekende en die zij dus mocht vertrouwen. Mede ook in dat licht bezien moet haar doodsstrijd, die mogelijk een half uur heeft geduurd, een vreselijke geweest zijn.
Ook na de moord hebben verdachte en zijn medeverdachten gehandeld op een wijze die nau-welijks is te bevatten. Niet alleen hebben zij het lichaam van Maja weggevoerd, met benzine overgoten en in brand gestoken waardoor het gruwelijk werd verminkt, maar vervolgens hebben zij zich ook naar de buitenwereld toe – zelfs tegenover de uiterst ongeruste ouders van Maja – gedragen alsof zij geen weet hadden van hun daad. Deze handelwijze getuigt naar het oordeel van het hof van een onwaarschijnlijke koelbloedigheid en van een diepe minachting jegens het slachtoffer en haar familie.
Door deze feiten hebben verdachte en zijn medeverdachten onvoorstelbaar en onherstelbaar leed aangericht bij de nabestaanden en de vrienden van het slachtoffer, alsmede bij de mede-leerlingen en leerkrachten van haar school. Voor de ouders van Maja, die hun enig kind hebben verloren, is ook een jaar na de moord niet duidelijk waarom hun dochter heeft moeten sterven. Duidelijk is wel dat niets hun immense verdriet zal kunnen verzachten.
Het hof gaat voorbij aan het verzoek van de raadsman om de vele negatieve publiciteit als straf-verlagende omstandigheid aan te merken. Bij feiten als de onderhavige, die veel emoties en commotie teweeg brengen en waarbij in de samenleving geschokt en met afschuw wordt ge-reageerd, is veel en veelal negatieve publiciteit ten aanzien van verdachten een te verwachten en begrijpelijk gevolg. In casu zijn geen termen aanwezig om daarmee bij de strafoplegging rekening te houden.
Toerekeningsvatbaarheid
Omtrent verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door het Pieter Baan Centrum te Utrecht, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog en H.D. Sierink, psychiater, gedateerd 4 mei 2004. Zij concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten weliswaar de ongeoorloofdheid daarvan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid – overeenkomstig een dergelijk besef – te bepalen. De deskundigen concluderen voorts dat verdachte lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat de feiten hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
Alles afwegende is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats. De rechtbank heeft aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd van acht jaren. Zowel verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren. Naar het oordeel van het hof doet de door de rechtbank opgelegde straf geen recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof zal daarom een hogere straf opleggen dan de rechtbank maar ziet in hetgeen hiervoor is overwogen, waaronder de nog jeugdige leeftijd van verdachte en zijn ver-minderde toerekeningsvatbaarheid, aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
In het hiervoor genoemde multidisciplinaire rapport van het Pieter Baan Centrum wordt het gevaar voor recidive groot geacht, mede op grond waarvan wordt geadviseerd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheids-wege.
Het hof is van oordeel - gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en verdachtes in voormeld multi-disciplinair rapport omschreven delictgevaarlijkheid - dat verdachte langdurig uit de samenleving moet worden verwijderd en voor zover mogelijk dient te worden behandeld.
Verdachte was - zoals hiervoor is overwogen - ten tijde van het begaan van het bewezen-verklaarde feit onder 1 (moord) lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geest-vermogens. Het hof zal bevelen dat verdachte terbeschikking wordt gesteld nu:
- het door verdachte begane feit onder 1 een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en,
- de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen (en goederen) het opleggen van die maatregel eist.
Het hof zal daarnaast bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, daar genoemde veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen die verpleging eisen.
Het hof overweegt dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf, te weten moord, dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
In eerder genoemd PBC-rapport vindt het hof geen steun voor het verzoek van de raadsman om een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf op te leggen teneinde de maatregel van terbe-schikkingstelling met dwangverpleging eerder te doen aanvangen. De door de raadsman aangedragen omstandigheden geven daar evenmin aanleiding toe.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr Vegter, voorzitter,
mrs Van den Heuvel en Boekhorst Carrillo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Wormgoor, griffier,
en op 3 december 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.