5.1. Belanghebbende heeft voor het kalenderjaar 1999 aangifte gedaan van een te betalen bedrag van ƒ 14 140. Hij had echter, toen hij tegen deze aangifte in bezwaar kwam, geen bedrag op deze aangifte betaald. In dat geval kan belanghebbende, in het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geen gebruik maken van het rechtsmiddel van bezwaar (zie het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van dit Hof van 3 november 2004, kenmerk 02/04322, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht). Op die grond had verweerder belanghebbende niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn bezwaar.
5.2. Voor het kalenderjaar 1998 heeft belanghebbende op aangifte een bedrag van ƒ 400 betaald, welk bedrag, naar partijen ter zitting eenparig hebben verklaard, geacht kan worden betrekking te hebben op de door belanghebbende gedane aangifte fosfaatheffing. Verweerder heeft verklaard dat in die zin de uitspraak op het bezwaarschrift ook moet worden gelezen. Het Hof zal partijen, mede op gronden van proceseconomie, hierin volgen.
5.3. Belanghebbende betoogt dat de aangevallen uitspraak op het bezwaarschrift tegen het onder 1.1 bedoelde bedrag niet is ondertekend en reeds om die reden niet rechtsgeldig kan zijn. Daarbij heeft hij kennelijk het oog op het hem toegezonden afschrift van die uitspraak zoals dat in kopie bij het beroepschrift en als bijlage 6 van het verweerschrift is overgelegd. Dat betoog miskent dat, zoals is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 16 november 1977, nummer 18 508 (BNB 1978/17*), voor de totstandkoming van een uitspraak in de zin van artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet meer is vereist dan dat door het bestuursorgaan schriftelijk is vastgelegd dat en op welke wijze op het bezwaar is beslist. Dit is niet anders geworden met de inwerkingtreding van de eerste tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartoe de artikelen 3:40 en 3:41 behoren. Deze stellen aan de daar bedoelde bekendmaking en toezending of uitreiking geen eisen die niet gelden voor het bekendgemaakte besluit zelf.
5.4. Volgens artikel 23 van de Msw wordt de verfijnde mineralenheffing voor de kalenderjaren 1998 en 1999 geheven naar de belastbare hoeveelheid mineralen in een kalenderjaar, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat en stikstof. Volgens artikel 24 worden deze hoeveelheden bepaald op de aangevoerde hoeveelheid mineralen, verminderd met achtereenvolgens
a. de hoeveelheid afgevoerde mineralen;
b. het toelaatbare mineralenverlies.
5.5. Volgens artikel 43, eerste en tweede lid, Msw wordt de belastbare hoeveelheid, ingeval zij minder is dan nihil, verrekend met de belastbare hoeveelheden van de voorgaande drie kalenderjaren en, mocht na deze verrekening nog een belastbare hoeveelheid van minder dan nihil overblijven, met die van de daarop volgende kalenderjaren. Weliswaar is artikel 43, eerste lid, Msw bij de wet van 21 april 2004, Stb. 245, in werking getreden met ingang van 25 augustus 2004 (Besluit van 6 juli 2004, Stb. 413, uitgegeven 24 augustus 2004), zodanig gewijzigd dat verrekening met de belastbare hoeveelheden van de voorgaande acht kalenderjaren mogelijk is, doch aan deze wijziging is krachtens artikel III geen terugwerkende kracht verleend, nog ervan afgezien of zodanige terugwerkende kracht belanghebbende zou hebben kunnen baten.
5.6. Dit wordt niet anders doordat belanghebbende in zijn zogenoemde grondloze bedrijf geen toelaatbaar mineralenverlies heeft.
5.7. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij, met zijn huidige stalsysteem, niet alle uitgezakte en ingedikte mest die zich op de bodem van de put bevindt, kan afvoeren, en gesteld dat dit leidt tot een heffing die in strijd is met de werkelijkheid en met het doel van het zogenoemde minas-systeem. De in de put aanwezige mineralen zijn immers niet verloren gegaan. Deze stelling kan belanghebbende niet baten. Hij kan niet, om reden van het door hem gehanteerde stalsysteem, aan de werking van de voormelde wettelijke bepalingen ontkomen, daar de wettelijke regeling van de heffingsmaatstaf niet voorziet in vermindering met enige aangevoerde hoeveelheid waarvan afvoer enkel achterwege blijft op grond dat dit, gegeven het in het bedrijf gebezigde mestopslagsysteem, economisch bezwaarlijk is.
5.8. Het staat de rechter volgens artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, Stb. 28 niet vrij, de innerlijke waarde of billijkheid van de voormelde wettelijke bepalingen te beoordelen. De rechter is evenmin bevoegd de Msw, die een wet in formele zin is, te toetsen aan algemene ongeschreven rechtsbeginselen.
5.9. De vraag of en in hoeverre aan belanghebbende met toepassing van de hardheidsclausule kan worden tegemoetgekomen, staat niet aan de rechter ter beoordeling. Niet is gebleken van een als bekendmaking van beleid op te vatten mededeling van de Minister van (destijds) Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om in een bepaald geval en in daarmee min of meer overeenkomende gevallen, ongeacht de verschillen in feitelijke omstandigheden, een tegemoetkoming op grond van de hardheidsclausule te verlenen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2000, nr. 35 211, BNB 2000/231).
5.10. In zijn verzoek om uitstel van betaling (productie 2 bij het verweerschrift) verwijst belanghebbende nog naar de derde Voortgangsrapportage over de implementatie van de Integrale Notitie mest- en ammoniakbeleid (IN; Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 24 445, nr. 44) van 10 februari 1999, waarin op bladzijde 4 – voor zover hier van belang – is vermeld:
(…) In het MINAS bestaat echter de verrekeningssystematiek. Deze houdt in dat een betaalde heffing over het jaar 1998, door bijvoorbeeld een te grote mestvoorraad, in maximaal drie jaar kan worden terugverdiend door extra mest af te voeren. Wij realiseren ons echter dat door de slechte liquiditeitspositie bij vele varkenshouders het betalen van de MINAS-heffing op problemen kan stuiten, zelfs bij het vooruitzicht dat de heffing kan worden terugverdiend. Wij wijzen er daarom op dat varkenshouders die anders echt in de problemen zouden komen het Bureau Heffingen kunnen verzoeken om het treffen van een betalingsregeling.
Hierin valt geen mededeling als hiervoor onder 5.9 bedoeld te lezen.