ECLI:NL:GHARN:2004:AR7671
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.M. van Amsterdam
- J.J. Gankema
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van meerkosten voor een auto met automaat in het kader van de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 26 november 2004, staat de aftrekbaarheid van meerkosten voor een auto met automaat centraal. De belanghebbende, [X], had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 ontvangen, waarbij de Inspecteur van de Belastingdienst, [P], de opgevoerde buitengewone uitgaven wegens ziekte met een bedrag van € 1.087,- had verlaagd. Dit bedrag betrof de meerkosten van een personenauto met automatische transmissie, die de belanghebbende had aangeschaft vanwege zijn ziekte en invaliditeit. De belanghebbende stelde dat deze meerkosten als aftrekbare ziektekosten moesten worden aangemerkt, omdat hij door zijn fysieke beperkingen afhankelijk was van een auto met automaat.
Het Hof oordeelde dat de meerkosten voor de automaat niet als aftrekbare ziektekosten konden worden aangemerkt. Volgens artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn alleen uitgaven die specifiek zijn gemaakt voor hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van normale lichaamsfuncties aftrekbaar. Het Hof concludeerde dat de automaat, hoewel noodzakelijk voor de belanghebbende om te kunnen rijden, niet als een speciaal hulpmiddel kon worden beschouwd, omdat het ook door gezonde personen wordt gebruikt. De keuze voor een auto met automaat was een persoonlijke keuze van de belanghebbende en niet een aanpassing die specifiek voor zijn situatie was gemaakt.
Daarnaast merkte het Hof op dat er geen bewijs was dat de kosten van vervoer van de belanghebbende hoger waren dan die van iemand zonder ziekte of invaliditeit in vergelijkbare omstandigheden. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.J. Gankema, en de belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak.