24 augustus 2004
eerste civiele kamer
rolnummer 2003/1087 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. J. van Dijkhuizen,
de stichting Stichting Carint,
gevestigd te Hengelo (Ov.),
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, uitgesproken op 15 september 2003 en in kort geding gewezen tussen geïntimeerde (hierna: Carint) als eiseres en appellant (hierna: [appellant]) als gedaagde. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 13 oktober 2003 is [appellant] van genoemd vonnis in hoger beroep gekomen, met dagvaarding van Carint voor dit hof. Daarbij heeft [appellant] als eis geformuleerd de vernietiging van het vonnis waarvan beroep, (het hof leest: en, opnieuw rechtdoende, bij arrest) de veroordeling van Carint in de kosten van beide instanties, een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] acht grieven aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot persistit (het hof begrijpt: tot hetgeen als eis staat geformuleerd in genoemd exploot).
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Carint verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van [appellant] zal afwijzen, hetzij door hem in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door hem deze te ontzeggen, alsmede het vonnis waarvan beroep, voor zover nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden, zal bekrachtigen, verder met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties (bedoeld zal zijn: de kosten van het geding in hoger beroep).
2.4 Ter zitting van dit hof van 12 juli 2004 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, en Carint door mr. E.M. Elfrink, advocaat te Hengelo. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan [appellant] is voorts akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe stukken.
2.5 Ten slotte hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De beoordeling van het hoger beroep
3.1 Tegen de door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 1 vastgestelde feiten zijn geen grieven aangevoerd. Het hof zal dan ook van deze feiten uitgaan, alsmede van hetgeen nadien is gebleken.
3.2 Het komt op het volgende neer. [appellant], thans 88 jaar oud en hardhorend, woont sinds 30 juli 1999 op basis van een tussen partijen schriftelijk gesloten huurovereenkomst in het door Carint beheerde woonzorgcentrum Backenhagen in Hengelo. Hij is eigenaar van een hond van het soort Fox met de naam Loekie. Met betrekking tot die hond is een aantal klachten ingediend. Met uitzondering van een neef heeft [appellant] geen of nauwelijks contact met familieleden. In artikel 7 van het in Backenhagen geldende huisdierenreglement staat:
Wanneer de eigenaar zichzelf niet langer in staat acht of niet langer in staat wordt geacht voor het dier te zorgen, of wanneer de eigenaar overlijdt, zal de persoonlijk gemachtigde, dan wel de wettelijk vertegenwoordiger, de verantwoordelijkheid van de zorg overnemen of, eventueel in samenwerking met de Dierenbescherming, zorgen voor een nieuw plaatsingsadres. Indien hiertoe geen mogelijkheden zijn, wordt het dier ondergebracht in een dierenpension. De eventuele kosten, verbonden aan het elders onderbrengen van het dier, zijn voor rekening van de eigenaar.
Ter uitvoering van het bestreden vonnis, waarbij Carint is gemachtigd de hond uit Backenhagen te (doen) verwijderen, heeft de hond van september 2003 tot kort voor de zitting bij het hof bij de familie [S.] in Hengelo verbleven. Ten tijde van de zitting bij het hof verbleef de hond in een dierenopvangcentrum. [appellant] heeft de hond meermalen bezocht, met behulp van zijn scootmobiel.
3.3 Met zijn grieven, waarmee hij beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen, bestrijdt [appellant] de beslissing van de voorzieningenrechter tot uitplaatsing van zijn hond en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. [appellant] betwist in het bijzonder dat zijn hond overlast zou bezorgen (of hebben bezorgd) door medebewoners, medewerkers van Backenhagen en anderen te bijten of door op hinderlijke wijze (tegen hen) te blaffen. Integendeel, zijn hond is juist geliefd bij de buren en krijgt altijd lekkere hapjes van hen. De hond is uitsluitend agressief, als hij denkt dat hij het voor zijn baas moet opnemen of als hij zelf wordt aangevallen. Diverse incidenten hebben zich om die reden voorgedaan. Verder blaft de hond, als mensen bij [appellant] aan de deur komen. [appellant] verwijt Carint dat zij op een gegeven moment een demente man naast hem had geplaatst. Deze man ging rondzwerven, onder meer naar [appellant]s appartement. Dat was vragen om “blafincidenten”.
3.4 [appellant] stelt verder dat hij steeds naar vermogen heeft meegewerkt aan pogingen van Carint voor de volgens haar gerezen problemen oplossingen te vinden. Zo heeft hij de hond zoveel mogelijk gemuilkorfd en aangelijnd (gehouden). Tot voor kort kon hij dit alleen doen, als het personeel van Carint hem daarbij zou helpen. Enige tijd geleden heeft hij een muilkorf ontdekt die hij zonder hulp van anderen bij zijn hond kan aanbrengen. [appellant] stelt dat hij, met name na het overlijden van zijn echtgenote, een sterke band met zijn hond heeft en hem niet kan missen. Zijn belang bij het gezelschap van zijn hond is dan ook groter dan het belang van Carint de hond de toegang te ontzeggen.
3.5 Carint handhaaft haar ook in eerste aanleg ingenomen standpunt dat het gedrag van de hond zijn verblijf in Backenhagen onmogelijk heeft gemaakt, hoezeer zij ook begrijpt dat [appellant] aan zijn hond gehecht is. Talloze bijt- en blafincidenten hebben zich voorgedaan. Pogingen oplossingen te bewerkstelligen zijn vastgelopen op het gebrek aan medewerking van [appellant]. De uitplaatsing van de hond heeft de rust hersteld. Terugkeer is niet gewenst, ook al omdat Carint niet verwacht dat [appellant] in staat zal zijn de hond te allen tijde zelfstandig en zonder hulp van haar personeel te verzorgen en onder controle te houden. Verder heeft een dierenarts haar meegedeeld dat de hond vals is en eigenlijk zou moeten worden afgemaakt. Dat de hond niet te handhaven is, blijkt volgens Carint ook uit het feit dat hij wegens een incident met de zoon van de familie [S.] daar niet langer kon blijven. Zij wijst ten slotte op haar aansprakelijkheid jegens haar medewerkers, als de hond hen in het kader van hun werkzaamheden iets zou aandoen.
3.6 Het hof stelt voorop dat [appellant], mede gelet op het voor Backenhagen geldende huisdierenreglement, de mogelijkheid moet hebben een hond te houden. Dat brengt mee dat medebewoners en medewerkers van het woonzorgcentrum moeten tolereren dat zij van tijd tot tijd geblaf horen. Ook als de hond een enkele keer hapt of bijt, hoeft dat niet onmiddellijk tot uitplaatsing te leiden. Wel kan een dergelijk incident aanleiding zijn beschermende maatregelen te nemen, zoals het buiten de woning voortdurend aangelijnd en – zo nodig – gemuilkorfd houden van de hond. Pas als daaraan niet de hand wordt gehouden en de hond opnieuw bijt of hapt, kan de instelling, in dit geval Carint, erop aanspraak maken dat de hond elders wordt ondergebracht.
3.7 Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de hond van [appellant] meermalen naar medebewoners en/of medewerkers van Backenhagen heeft gehapt en ook enkele malen heeft gebeten. Uit de door Carint bij haar dagvaarding in eerste aanleg overgelegde stukken kan worden afgeleid dat zich over een lange periode een groot aantal van dergelijke door de hond veroorzaakte incidenten heeft voorgedaan. Daaraan doet niet af dat sommige incidenten werden veroorzaakt, doordat de hond werd geconfronteerd met gedrag dat hem tot deze daden leidde. Van medebewoners, medewerkers van Carint en wandelaars in de omgeving van Backenhagen hoeft immers niet te worden verwacht dat zij op de bijzondere gevoeligheden van deze hond zijn voorbereid en daarmee rekening houden. Het is dan ook aan [appellant] als eigenaar van de hond ervoor te zorgen dat zijn hond niet tot dit soort gedragingen overgaat, ook niet als reactie op gedrag van anderen. Nu [appellant] daarin niet slaagt, is sprake van onrechtmatige hinder in de zin van de artikelen 5:37 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hieraan doet niet af of [appellant] de kans voor lief neemt dat zijn hond mensen en dieren bijt.
Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat Carint heeft getracht in overleg met [appellant] en na hem daartoe te hebben aangespoord tot een voor alle partijen hanteerbare oplossing te komen, maar daarin als gevolg van de lichamelijke gesteldheid en de tegenwerking van [appellant] niet is geslaagd. Zo heeft hij verzuimd zijn hond steeds aangelijnd en gemuilkorfd te houden, ook nadat partijen daartoe afspraken hadden gemaakt. Bovendien heeft hij meermalen een beroep op medewerkers van Carint gedaan hem daarbij te helpen, hetgeen Carint, gelet op haar taken jegens de andere bewoners van Backerhagen en haar beperkte mogelijkheden, onaanvaardbaar belast. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat [appellant] weliswaar een gerechtvaardigd belang bij het houden van zijn hond heeft, maar dat dat belang onder de gegeven omstandigheden niet opweegt tegen het belang van Carint en dat van de medebewoners en de medewerkers van Backenhagen bij uitplaatsing van de hond.
Dit een en ander betekent dat Carint terecht de uitplaatsing van de hond verlangt. De eerste zeven grieven van [appellant] worden dan ook verworpen.
3.8 De vraag is thans is of, gelet op het belang van [appellant], alsnog plaats is voor een voorziening in een mildere vorm. In dit verband overweegt het hof dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat hij thans, anders dan in het verleden, in staat is zijn hond zonder hulp van anderen een muilkorf om te doen. Dat betekent dat hij daarvoor niet meer de assistentie van medewerkers van Carint nodig heeft. Voorts heeft [appellant] ter zitting verklaard dat hij bereid is zijn hond steeds gemuilkorfd en aangelijnd te houden gedurende de tijd dat anderen zijn kamer kunnen betreden en gedurende de periode – doorgaans overdag – dat zijn kamerdeur is geopend en / of hij zich, al dan niet met zijn hond, buiten zijn woongedeelte ophoudt.
Carint heeft van haar zijde verklaard dat zij de aanwezigheid van de hond onder dergelijke omstandigheden zou kunnen tolereren, nu daardoor de kans dat de hond zich tegenover medebewoners of medewerkers van Backenhagen agressief gedraagt en aan hen schade berokkent, aanzienlijk zal verminderen. Terecht heeft Carint daaraan evenwel toegevoegd dat [appellant] dan ook steeds ervoor zal moeten zorgen dat de hond aangelijnd en gemuilkorfd zal blijven gedurende de tijd dat anderen zijn kamer kunnen betreden. Zij heeft zich in verband hiermee bereid verklaard haar eis in die zin te wijzigen dat zij primair bereid is [appellant] onder stringente voorwaarden toe te staan de hond bij zich te houden en secundair de uitplaatsing vordert.
3.9 Het hof ziet, mede gelet op de begrijpelijke wens van [appellant] zijn hond bij zich te hebben, aanleiding deze aldus gewijzigde eis van Carint als na te melden toe te wijzen. [appellant] zal zich dan wel zeer strikt aan de voorwaarden dienen te houden en zich moeten realiseren dat elke overtreding daarvan Carint de bevoegdheid geeft tot de onmiddellijke uitplaatsing van de hond over te gaan.
3.10 Het bovenstaande brengt mee dat het vonnis van de voorzieningenrechter in zoverre dient te worden vernietigd dat Carint de hond weliswaar mag uitplaatsen, maar daartoe eerst mag overgaan, als [appellant] zich niet aan de hier besproken voorwaarden houdt. Nu de voorzieningenrechter de eis van Carint, gelet op de tijdens de procedure in eerste aanleg gebleken feiten en omstandigheden, terecht heeft toegewezen, zal de veroordeling van [appellant] in de proceskosten worden gehandhaafd. Het hof acht wel termen aanwezig te bepalen dat de kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd.
Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 15 september 2003 wat de proceskosten betreft en vernietigt dit vonnis voor het overige en, opnieuw rechtdoende:
machtigt Carint ex artikel 3:299 van het Burgerlijk Wetboek telkens op kosten van [appellant] diens hond te verwijderen, en zonodig nadien bij herhaalde aanwezigheid van deze hond deze opnieuw te verwijderen, en verwijderd te houden uit het woonzorgcentrum Backenhagen, staande en gelegen te 7557 HE Hengelo (O) aan de Backenhagenlaan 200, met bepaling dat het Carint is toegestaan het appartement / woongedeelte van [appellant] in voormeld woonzorgcentrum Backenhagen, te weten kamer [...], te (doen) betreden met macht van justitie en politie om de voormelde verwijdering(en) te (laten) realiseren, verder met bepaling dat Carint de hond van [appellant] telkens op kosten van [appellant] in een dierenpension mag (laten) plaatsen;
bepaalt dat Carint van de hiervoor omschreven machtiging gebruik kan maken, indien en zodra [appellant] zich niet volledig houdt aan zijn verplichting ervoor te zorgen dat zijn hond, zonder dat hij daarbij de hulp van een medewerker van Carint behoeft, is aangelijnd en gemuilkorfd iedere dag van 8.00 tot 20.00 uur en op alle andere tijdstippen waarop de toegangsdeur tot zijn woongedeelte is geopend en / of hij zich, al dan niet met zijn hond, buiten zijn woongedeelte ophoudt;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten van het geding in hoger beroep draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Korthals Altes, Rijken en Quint en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2004.