19 oktober 2004
eerste civiele kamer
rolnummer 2003/919
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Domicilie Ede B.V.,
gevestigd te Ede,
appellante,
procureur: mr. F.J. Boom,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P&M Signing Reclame-Constructions B.V.,
gevestigd te Ede,
geïntimeerde,
procureur: mr. H.M.G. van Lotringen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de door de rechtbank te Arnhem tussen appellante als gedaagde in conventie/ eiseres in voorwaardelijke reconventie en geïntimeerde als eiseres in conventie/verweerster in voorwaardelijke reconventie gewezen vonnissen van 6 december 2001, 5 september 2002 en 7 mei 2003. Een fotokopie van die vonnissen is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 26 juni 2003 heeft appellante (hierna te noemen: Domicilie) hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 5 september 2002 en 7 mei 2003, met dagvaarding van geïntimeerde (hierna te noemen: P&M) voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Domicilie tegen de bestreden vonnissen drie grieven aangevoerd en toegelicht, één productie overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
het vonnis in conventie van 5 september 2002 op voornoemde gronden zal vernietigen en, zonodig opnieuw recht doende, bij arrest een nieuwe beslissing zal nemen zoals het hof vermeent te behoren en daarbij aan P&M haar vorderingen in conventie alsnog zal ontzeggen;
het vonnis in reconventie van 7 mei 2003 op voornoemde gronden zal vernietigen en, zonodig opnieuw recht doende, bij arrest een nieuwe beslissing zal nemen zoals het hof vermeent te behoren en haar vordering in reconventie alsnog zal toewijzen;
met veroordeling van P&M in de kosten van beide procedures in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft P&M verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, de bestreden vonnissen zal bekrachtigen en de vorderingen van Domicilie niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel als ongegrond zal ontzeggen, met veroordeling van Domicilie in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Ten slotte hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en is arrest bepaald.
Tegen de overwegingen van de rechtbank in haar vonnis van 5 september 2002 inzake de vaststaande feiten zijn geen grieven of bezwaren gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Domicilie heeft de volgende grieven aangevoerd.
Ten onrechte overweegt de rechtbank in de vonnissen waarvan beroep
grief 1. dat Domicilie haar vordering onvoldoende concreet heeft gemaakt, dat zij verzuimd heeft haar beroep op non-conformiteit concreet te omschrijven, dat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat geoordeeld moet worden dat zij haar stelling dat sprake is van non-conformiteit onvoldoende heeft omschreven, zodat deze in conventie niet als compensatieverweer kan dienen en in reconventie de vordering moet worden afgewezen;
grief 2. dat Domicilie onvoldoende betwist heeft dat de afschrijvingstermijn van de borden twee jaar bedraagt;
grief 3. dat Domicilie niet kan worden toegelaten tot het leveren van bewijs, omdat zij haar vordering onvoldoende gespecificeerd heeft.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Domicilie heeft in haar appeldagvaarding hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank van 5 september 2002 en 7 mei 2003 “tussen appellante als oorspronkelijk eiseres in reconventie en geïntimeerde als oorspronkelijk gedaagde in reconventie gewezen” en aangekondigd te zullen concluderen dat het hof deze vonnissen zal vernietigen, en zonodig opnieuw recht doende, bij arrest de vorderingen van haar in reconventie alsnog zal toewijzen, met veroordeling van P&M in de kosten van de procedure in beide instanties. Bij memorie van grieven heeft Domicilie geconcludeerd zoals onder 2.2 is aangehaald. Anders dan P&M in haar memorie van antwoord betoogt, wordt de omvang van het hoger beroep bepaald door de memorie van grieven, zodat het appel zich ook uitstrekt tot het vonnis in conventie van 5 september 2002. De appeldagvaarding bevat immers geen ondubbelzinnige verklaring waaruit P&M redelijkerwijs heeft moeten afleiden dat Domicilie ten aanzien van de beslissing in conventie in het vonnis van 5 september 2002 heeft berust (Hoge Raad 27 april 1990, NJ 1991/121).
5.2 P&M heeft echter terecht aangevoerd dat Domicilie niet-ontvankelijk moet worden geacht in het door haar tegen het eindvonnis in conventie van 5 september 2002 ingestelde hoger beroep. De appeltermijn van dat vonnis is namelijk reeds gaan lopen vanaf 8 september 2002 en was derhalve reeds verstreken ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding.
5.3 Domicilie heeft haar vorderingen in reconventie gebaseerd op de stelling dat de door P&M aan haar in december 2000 en januari 2001 geleverde (100) tuinborden niet die eigenschappen bezitten die zij op grond van de overeenkomst mocht verwachten (non-conformiteit). Domicilie heeft haar beroep op non-conformiteit van de tuinborden blijkens de toelichting bij haar eerste grief gestoeld op drie beweerdelijke gebreken: “plooivorming”, “boutjes/moertjes” en “het optreden van breuk bij en langs de randen van het bord”.
5.4 P&M heeft zich tegen de vorderingen in reconventie in eerste aanleg en in hoger beroep onder meer verweerd door aan te voeren dat Domicilie niet binnen bekwame tijd na ontdekking van de vermeende gebreken heeft geklaagd. Ook al zou Domicilie aan haar stelplicht ter zake van de beweerdelijke gebreken hebben voldaan en zou zij vervolgens erin slagen de gestelde non-conformiteit te bewijzen, kan Domiciliie volgens P&M om die reden ingevolge de artikelen 7:23 lid 1 en 6:89 BW geen vordering meer instellen op grond van het feit dat de afgeleverde tuinborden niet aan de overeenkomst beantwoorden. Domicilie heeft daartegen aangevoerd dat het tijdstip van melding niet van belang is, daar de melding is geschied in de door P&M gegeven garantieperiode van 1 jaar.
5.5 Het hof overweegt dienaangaande het volgende. In eerste aanleg heeft Domicilie bij akte uitlating na tussenvonnis uiteindelijk gesteld dat de borden in december 2000 en februari 2001 door P&M aan haar zijn geleverd, dat voormelde door haar opgeworpen klachten zich aan haar hebben geopenbaard “vanaf circa 1 à 2 maanden na plaatsing van de borden” en dat zij deze klachten “in juni heeft gemeld” aan P&M. De door P&M in haar antwoord-akte uitlating na tussenvonnis uit deze antwoorden getrokken conclusie dat de klachten zich kennelijk in de periode januari-maart 2001 aan Domicilie openbaarden en dat alle klachten eind juni 2001 aan P&M zijn gemeld, worden door Domicilie niet meer betwist. Volgens P&M heeft de eerste melding overigens plaatsgevonden op 6 juli 2001. Indien het hof uitgaat van de door Domicilie niet betwiste openbaring van de klachten in januari-maart 2001 en de melding daarvan aan P&M eind juni 2001, is die melding geschied drie tot vijf maanden na de ontdekking door Domicilie.
5.6 Aan de orde is de vraag of Domicilie binnen bekwame tijd nadat zij de vermeende gebreken had ontdekt, daarover bij P&M heeft geklaagd. “Binnen bekwame tijd na ontdekking” als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 (eerste volzin) BW betekent dat de koper de verkoper met spoed van het gebrek op de hoogte moet brengen. Dat Domicilie daartoe was gehouden volgt ook uit artikel 9 lid 1 van de op de onderhavige koop van de tuinborden van toepassing zijnde Algemene leverings- en betalingsvoorwaarden van P&M. Daarin wordt bepaald dat “(e)ventuele reclames (…) binnen 8 dagen na ontvangst der goederen (…) schriftelijk ter kennis van P&M Signing (dienen te) worden gebracht. Indien de termijn van 8 dagen in een bepaald geval redelijkerwijs verlenging behoeft is opdrachtgever niet aan die termijn gehouden”. P&M heeft terecht aangevoerd (pleitnota onder 9) dat, zolang de klachten niet zijn ontdekt, de termijn van 8 dagen redelijkerwijs verlenging behoeft, doch dat dit beding Domicilie wel verplichtte om zo spoedig mogelijk na ontdekking te reclameren. Gelet op het feit dat de koper bij een kennisgeving van door hem vastgestelde gebreken reeds van de gebreken op de hoogte is en hij nog slechts de verkoper daarvan (met spoed) op de hoogte moet brengen, zal een melding ná twee maanden na ontdekking enkel onder bijzondere omstandigheden nog kunnen worden aangemerkt als een melding “binnen bekwame tijd” ofwel een spoedige kennisgeving in de zin van artikel 7:23 lid 1 (eerste volzin) BW (vergelijk Kamerstukken II, 2001-2002, 27 809, nr. 6, p. 6 met betrekking tot de slotzin van artikel 7:23 lid 1 BW). Mede gelet op het feit dat Domicilie een professionele koper is en zij in de periode maart tot en met juni 2001 nog tal van andere zaken van P&M heeft gekocht en geleverd gekregen, kan de melding door Domicilie aan P&M van de vermeende gebreken drie tot vijf maanden nadat zij deze had ontdekt, niet worden aangemerkt als een melding “binnen bekwame tijd” als bedoeld in artikel 7: 23 lid 1, eerste volzin, BW. Dat Domicilie zou hebben gereclameerd binnen een garantietermijn, hetgeen door P&M wordt betwist, doet niet af aan haar verplichting eventuele gebreken te melden “binnen bekwame tijd” na ontdekking daarvan als voormeld.
5.7 Hieruit volgt dat de vorderingen van Domicilie in reconventie moeten worden afgewezen. De grieven behoeven geen bespreking meer.
Domicilie zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep tegen het eindvonnis in conventie van 5 september 2002. Het hoger beroep tegen het tussenvonnis in reconventie van 5 september 2002 en tegen het eindvonnis in reconventie van 7 mei 2003 is ongegrond. De vonnissen waarvan beroep in reconventie zullen derhalve worden bekrachtigd. Domicilie zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Domicilie niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het eindvonnis in conventie van 5 september 2002;
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen in reconventie van de rechtbank te Arnhem van 5 september 2002 en 7 mei 2003;
veroordeelt Domicilie in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van P&M begroot op een bedrag van € 315,-- aan verschotten en op € 998,-- voor salaris van de procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Hilverda en Korthals Altes en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2004.