ECLI:NL:GHARN:2004:AR8398

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
B04/325
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Renckens
  • A. van Ginkel
  • J. Mens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en behoefte berekening na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake alimentatie na echtscheiding. De vrouw, verzoekster, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Almelo van 21 januari 2004 aangevochten, waarin de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud was gewijzigd. De vrouw verzocht het hof om haar behoefte aan alimentatie vast te stellen op € 1.715,- per maand, dan wel een bedrag dat het hof juist acht. De man, verweerder, heeft het verzoek bestreden en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen en de vrouw in de kosten van de procedure te veroordelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2004 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 23 augustus 1976 met elkaar zijn gehuwd en dat de echtscheiding op 25 oktober 1995 is uitgesproken. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, die inmiddels meerderjarig zijn. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw diende te betalen van ƒ 2.100,- per maand. De vrouw heeft verzocht om verhoging van deze bijdrage, terwijl de man een verzoek tot verlaging heeft ingediend. Het hof heeft de behoefte van de vrouw berekend op basis van 60% van het gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen, en heeft geconcludeerd dat de vrouw nog steeds behoefte heeft aan alimentatie, ondanks haar extra inkomen uit arbeid.

Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk bekrachtigd. Het verzoek van de man tot verlaging van de alimentatie is afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

10 augustus 2004
Familiekamer
Rekestnummer 325/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr P.C. Plochg,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr B.J. Schadd.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 21 januari 2004, uitgesproken onder zaaknummer 60124 / FA RK 03-637.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 20 april 2004, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat haar behoefte € 1.715,- per maand bedraagt, danwel een zodanig bedrag als het hof juist acht en de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 25 september 2003 op € 1.787,40 bruto per maand vast te stellen, danwel op een zodanig bedrag als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 mei 2004, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Hij verzoekt het hof, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen en de vrouw in de kosten van deze procedure te veroordelen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 22 juli 2004 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr J. Ruarus, advocaat te Delden, en de man bijgestaan door mr I. Kruiders, advocaat te Enschede.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 23 augustus 1976 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 25 oktober 1995 heeft de rechtbank te Almelo op gemeenschappelijk verzoek van partijen echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 9 november 1995 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren, die beiden inmiddels meerderjarig zijn.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarigen ƒ 450,-/€ 204,26 per kind per maand zal voldoen en als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ƒ 2.100,-/€ 952,94 per maand. De bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw bedroeg met ingang van 1 januari 2003 ingevolge de wettelijke indexering € 1.193,08 per maand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 25 september 2003, heeft de vrouw verhoging van deze bijdrage verzocht tot € 1.300,- per maand met ingang van 25 september 2003, danwel tot een bedrag en met ingang van een datum die de rechtbank juist acht. De man heeft bij zijn verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 27 oktober 2003, een zelfstandig verzoek ingediend tot verlaging van de bijdrage tot € 580,- per maand met ingang van de datum van het verzoek. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 25 oktober 1995 gewijzigd en de bijdrage met ingang van 27 oktober 2003 op € 852,- per maand vastgesteld.
Ten aanzien van de man
3.5 Het inkomen van de man bedroeg in augustus 1995 blijkens de salarisspecificatie f 7.937,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een toelage politie van f 334,57 bruto per maand. In die maand is aan hem een verblijfstoelage buitenlandse dienst van f 4.495,- bruto toegekend. In het kader van de spaarloonregeling is aan de man in die maand een bedrag van f 1.580,- overgemaakt.
Ten aanzien van de vrouw
3.6 De vrouw, geboren op 21 maart 1954, is alleenstaand. Een van de meerderjarige kinderen van partijen, [...], die in eigen levensonderhoud voorziet, woont bij haar. Sinds 1991 werkt de vrouw buitenshuis. Het inkomen van de vrouw bij Stichting Coupe International bedroeg in augustus 1995 f 792,64 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Haar inkomen aldaar bedroeg blijkens de salarisspecificaties van augustus tot en met oktober 2003 € 480,45 bruto/€ 391,44 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast werkt de vrouw sinds november 2000 gedurende 11 uur per week als schoonmaakster bij Hago Nederland B.V. Haar inkomen aldaar bedroeg blijkens de salarisspecificaties 8 tot en met 10 van 2003 € 450,60 bruto/€ 272,31 netto per vier weken. De vrouw ontvangt sinds april 2003 een uitkering ingevolge de Ziektewet voor haar werk bij Hago Nederland B.V. en sinds februari 2004 voor haar werk bij Stichting Coupe. Zij is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.
3.7 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 382,92 aan huur;
- € 16,- aan premie aanvullende ziekenfondsverzekering.
4 De motivering van de beslissing
4.1 De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot verhoging van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen aangezien naar het oordeel van de rechtbank lid 1 noch lid 4 van artikel 1:401 BW van toepassing is. De vrouw stelt in hoger beroep dat lid 4 van genoemd artikel wel van toepassing is. Het hof is van oordeel dat partijen, nu zij in de echtscheidingsprocedure op hun gemeenschappelijk verzoek de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw hebben laten vaststellen, een overeenkomst omtrent die bijdrage hebben gesloten. De strekking van het verzoek van partijen beperkte zich destijds tot vastlegging van die overeenkomst in een beschikking. Het hof is van oordeel dat op een verzoek tot wijziging van een dergelijke overeenkomst lid 1 danwel lid 5 van artikel 1:401 BW van toepassing is. Nu de vrouw haar verzoek in hoger beroep niet baseert op lid 1 en zij evenmin stelt dat er sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven als bedoeld in lid 5 van genoemd artikel dient het hof haar verzoek tot verhoging van de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud als ongegrond af te wijzen.
4.2 Het verzoek van de man tot verlaging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is gegrond op artikel 1:401 lid 1 BW. Hij stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de overeenkomst die destijds in de rechterlijke uitspraak is vastgelegd ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen doordat de vrouw extra inkomen heeft, als gevolg waarvan haar behoefte lager is geworden.
4.3 Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw volgt het hof het systeem van de door de vrouw in hoger beroep gehanteerde behoefteberekening die uitgaat van 60% van het besteedbaar gezinsinkomen minus de kosten van de kinderen. Het inkomen van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen bedroeg f 4.661,- netto per maand en dat van de vrouw f 723,-, beide bedragen te vermeerderen met 5% vakantietoeslag, dus in totaal f 5.653,- netto per maand. Het hof houdt geen rekening met het destijds aan de man uitgekeerde spaarloon, aangezien dit geen structureel inkomen betreft maar een terugbetaling van eerder ingehouden spaarloon. Op dit inkomen van f 5.653,- strekken in mindering de toenmalige kosten van de kinderen van f 900,- per maand, zodat resteert f 4.753,-. De behoefte van de vrouw bedraagt 60% daarvan ofwel f 2.851,- netto per maand. Rekening houdend met het arbeidsinkomen van de vrouw van f 759,- netto per maand inclusief vakantietoeslag had de vrouw in 1995 behoefte aan een alimentatie van f 2.092,- netto per maand. De bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is op een lager bedrag overeengekomen en vastgesteld dan die resterende behoefte, kennelijk omdat de draagkracht van de man betaling van een hogere bijdrage niet toeliet. Dat de vrouw sedert 2000 ook inkomen heeft uit haar dienstverband bij Hago Nederland B.V. is weliswaar een wijziging van omstandigheden, maar dit extra inkomen is naar het oordeel van het hof onvoldoende voor de vrouw om geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw zijn stelling dat de vrouw meer inkomen uit arbeid kan verwerven dan zij thans doet, niet aannemelijk gemaakt. De indertijd bestaande behoefte van f 2.851,- netto per maand leidt
-verhoogd met de wettelijke indexering- tot een behoefte van € 1.617,- netto per maand in 2003. Rekening houdend met het inkomen van de vrouw bij Coupe en bij Hago zoals hiervoor in 3.6 overwogen heeft de vrouw nog steeds behoefte aan de alimentatie die in 2003 € 1.193,08 per maand bedroeg. Het verzoek van de man tot verlaging dient te worden afgewezen.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en gedeeltelijk te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 21 januari 2004 voor zover daarbij op het verzoek van de man de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is gewijzigd, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Renckens, Van Ginkel en Mens en is op 10 augustus 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking door de oudste raadsheer ondertekend.