31 augustus 2004
Familiekamer
Rekestnummer 354/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
wonende te [woonplaats] (België),
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 27 januari 2004, uitgesproken onder zaaknummer 85666 FA RK 03-1254.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 26 april 2004, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, haar in haar inleidend verzoek ontvankelijk te verklaren en het geding in de stand waarin het zich bevond terug te verwijzen naar de rechtbank te Zwolle voor verdere behandeling, alle kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 juni 2004, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Hij verzoekt het hof het beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 12 augustus 2004 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr J.E.S. de Rechter, advocaat te Hulst, en de man bijgestaan door mr A.E. Kievit, advocaat te Zwolle.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder de brieven van de advocaat van de man van 7 juli 2004, 22 juli 2004 met een bijlage, 30 juli 2004 met bijlagen, een op het verzoek van het hof op 11 augustus 2004 door de advocaat van de vrouw toegefaxte brief van de rechtbank te Zwolle van 23 april 2003 inzake de verweertermijn van de man, en een na de mondelinge behandeling door de advocaat van de man verstuurde van 13 augustus 2004 met bijlagen.
3.1 Partijen zijn op 17 juni 1966 met elkaar gehuwd. Bij vonnis van de rechtbank te Middelburg van 1 februari 1984 is echtscheiding tussen hen uitgesproken. Het echtscheidingsvonnis is op 6 april 1984 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn drie -thans meerderjarige- kinderen geboren.
3.3 Bij voormeld echtscheidingsvonnis heeft de rechtbank voorts de man veroordeeld met ingang van de datum waarop het echtscheidingsvonnis is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen van ƒ 2.500,- / € 1.135,- per maand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Zwolle op 11 januari 1999, heeft de man verzocht de in het echtscheidingsvonnis vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te wijzigen en met ingang van 6 april 1999, danwel met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, te beëindigen. De vrouw heeft verzocht de termijn van de verplichting tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te verlengen tot 18 januari 2003 met de mogelijkheid de termijn na die datum wederom te verlengen.
De rechtbank te Zwolle heeft bij de beschikking van 23 september 1999 het verzoek van de man afgewezen, de termijn van de verplichting tot levensonderhoud verlengd en vastgesteld tot 18 januari 2003 -de datum waarop de man de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt-, bepaald dat na ommekomst van deze termijn verlenging daarvan mogelijk is en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Zwolle op 17 april 2003, heeft de vrouw verzocht de termijn van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw voor een bedrag van € 1.202,52 per maand vast te stellen tot 11 november 2007, met de mogelijkheid tot verdere verlenging. De man heeft op 7 oktober 2003 een verweerschrift bij de rechtbank te Zwolle ingediend. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man aan de rechtbank uitstel heeft verzocht van de verweertermijn. Bij brief van 7 augustus 2003 heeft de rechtbank te Zwolle de verweertermijn verlengd tot 8 oktober 2003. Nu de man -zoals blijkt uit 3.5- tijdig een verweerschrift bij de rechtbank heeft ingediend, had de rechtbank dit in de bestreden beschikking dienen te vermelden en overeenkomstig de slotzin van artikel 2.3 van het Procesreglement alimentatieprocedure de niet-ontvankelijkverklaring achterwege dienen te laten. De vrouw is dan ook ontvankelijk in haar inleidend verzoek.
4.2 De vrouw verzoekt voorts de zaak in de stand waarin het zich bevindt terug te verwijzen naar de rechtbank te Zwolle voor verdere behandeling. De devolutieve werking van het beroep brengt naar het oordeel van het hof echter met zich dat de hele zaak van de lagere rechter op de hogere rechter wordt afgewenteld. Dit sluit -behoudens uitzondering- terugverwijzing naar de rechter in eerste aanleg uit. Het is vaste jurisprudentie dat een uitzondering niet wordt aanvaard in geval van een ongegrond bevonden niet-ontvankelijkverklaring. Het hof dient de zaak dan ook zelf af te doen en op het verzoek in eerste aanleg van de vrouw te beslissen.
4.3 Het verststrekkende verweer van de man is dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten inhoudende dat de vrouw afziet van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in ruil voor de helft van het ouderdomspensioen van de man dat tijdens het huwelijk van partijen is opgebouwd. Bij brief van 10 februari 2003 heeft de advocaat van de vrouw aan de man een voorstel gedaan, hetgeen luidde:
“Tot mij wendde zich uw ex-echtgenote mevrouw [...]. In gevolge de u welbekende beslissing van de Rechtbank te Zwolle is de aan u opgelegde verplichting tot het betalen van alimentatie aan cliënte met ingang van 18 januari j.l. geëindigd. Aangezien cliënte nog steeds behoeftig is, is het op grond van de wet mogelijk dat zij binnen 3 maanden na 18 januari j.l. een verlengingsverzoek indient bij de Rechtbank.
Evenwel zou zij graag een oplossing in der minne willen treffen. Zij stelt voor dat u instemt met uitbetaling van de helft door u opgebouwde pensioen over de periode dat u met cliënte getrouwd bent geweest. Zij zal dan uiteraard geen aanspraak meer maken op alimentatie in de toekomst. Graag verneem ik van u of u zich hierin kan vinden. Onder voorbehoud van alle rechten en weren, (...) ”.
De advocaat van de man heeft hierop geantwoord bij brief van 20 maart 2003:
“Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 10 februari jl. bericht ik u als volgt.
Cliënt kan instemmen met het door u gedane voorstel dat uw cliënte de helft ontvangt van het door hem opgebouwde pensioen over de periode dat partijen gehuwd zijn geweest. Voor de goede orde zend ik u hierbij een afschrift van de brief van PGGM d.d. 13 maart 2003 aan cliënt, waarin een berekening is gemaakt van het opgebouwde pensioen. Overigens heeft uw cliënte als het goed is daar ook een afschrift van ontvangen.
Vertrouwende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, teken ik, (...) ”.
De (advocaat van de) vrouw heeft hierop niet meer gereageerd. Naar het oordeel van het hof blijkt uit vorenstaande correspondentie dat de advocaat van de man namens de man het voorstel van de vrouw heeft aanvaard zodat de door de man gestelde overeenkomst tussen de man en de vrouw tot stand is gekomen. De door de vrouw in haar voorstel opgenomen zin: “Onder voorbehoud van alle rechten en weren”, doet hier niet aan af.
4.4 De vrouw heeft zich tijdens de mondelinge behandeling beroepen op dwaling, stellende dat de hoogte van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen van de man aanzienlijk lager is dan zij had verwacht. De man stelt dat er geen sprake is van dwaling. Indien al sprake is van het ontbreken van een juiste voorstelling van zaken aan de zijde van de vrouw, dient de dwaling naar het oordeel van het hof onder de omstandigheden van het geval voor rekening van de vrouw te blijven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het voorstel is gedaan door de advocaat van de vrouw zonder specifiek voorbehoud ten aanzien van de hoogte van de pensioenuitkering. De vrouw had tevoren kunnen (doen) informeren naar de juiste hoogte van het pensioen van de man alvorens met haar voorstel te komen, hetgeen te meer op haar weg had gelegen omdat kort na de echtscheiding twee totaal verschillende actuariële berekeningen zijn gemaakt van de waarde van de opgebouwde rechten van de man.
Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw -tegenover de gemotiveerde betwisting door de man- onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat zij heeft gedwaald. De grief faalt.
5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 27 januari 2004, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Van Ginkel en Hooft Graafland en is op 31 augustus 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.