ECLI:NL:GHARN:2004:AR8779

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
B04/439
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Ginkel
  • A. Mens
  • J. Renckens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van alimentatie en behoefte van de vrouw na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw na de echtscheiding van partijen. De man is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Zwolle, waarin de bijdrage was vastgesteld op € 1.500,- per maand. De man verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en een lagere bijdrage vast te stellen, terwijl de vrouw de bestreden beschikking wil handhaven. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2004 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder medische verklaringen en salarisspecificaties van de vrouw.

Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door gezondheidsklachten niet in staat is om haar werk uit te breiden. De vrouw heeft een inkomen van € 1.064,66 netto per maand, terwijl haar behoefte is vastgesteld op € 1.980,- per maand. Het hof komt tot de conclusie dat de man een bijdrage van € 1.070,- per maand moet betalen, rekening houdend met zijn draagkracht en de financiële situatie van beide partijen. De man heeft geen argumenten aangedragen die erop wijzen dat hij niet in staat is deze bijdrage te betalen.

De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de man vanaf 29 april 2004 een lagere bijdrage van € 1.070,- per maand aan de vrouw moet betalen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw direct recht heeft op de vastgestelde bijdrage.

Uitspraak

23 november 2004
Familiekamer
Rekestnummer 439/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, verder te noemen “de man”,
procureur mr W.D. Huizinga,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 31 maart 2004, uitgesproken onder zaaknummer 89080 FA RK 03-2405.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 24 mei 2004, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld op € 1.500,- per maand en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af te wijzen, althans een bijdrage vast te stellen die het hof juist acht en die bijdrage af te bouwen alsmede te limiteren tot een periode van vijf jaar na de echtscheiding, althans tot een zodanige duur als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 juni 2004, heeft de vrouw de verzoeken in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof primair de man in die verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair die verzoeken af te wijzen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 28 oktober 2004 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr V.G.J. van Veenendaal, advocaat te Almere, en de vrouw bijgestaan door mr I.N. de Rooij, advocaat te Almere-Haven.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van de advocaat van de man van 18 oktober 2004 met bijlagen, een aantal door de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling overgelegde stukken, te weten een medische verklaring van de huisarts van de vrouw van 27 oktober 2004 en de salarisspecificaties van de vrouw van de periodes 7, 8 en 9 van 2004.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 30 augustus 1979 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 april 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren, die thans beiden meerderjarig zijn. Zij wonen beiden zelfstandig.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer en uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 1.500,- per maand.
Ten aanzien van de man
3.4 De man woont sinds 20 augustus 2004 samen met een partner die uit Rusland afkomstig is. Zijn inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificatie van augustus 2004 € 4.010,14 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en met een belaste tegemoetkoming in de ziektekostenpremie van € 85,60 per maand, een belaste representatievergoeding van € 39,69 per maand en een onbelaste vergoeding van € 11,34 per maand.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 568,82 aan hypotheekrente;
- € 16,32 aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 153,57 aan premie ziektekostenverzekering, waarop in mindering komt € 18,- die zijn begrepen in de bijstandsnorm;
- € 6,01 aan premie begrafenisverzekering.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.508,- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
3.6 De vrouw, geboren op 6 mei 1955, is alleenstaand. Zij heeft voor en tijdens haar huwelijk tot de geboorte van het eerste kind van partijen gewerkt, maar heeft haar baan opgezegd om de verzorging en de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Zij heeft een VWO-opleiding gevolgd maar geen diploma behaald. Zij heeft twee jaar lang een cursus tolk-vertaalster in de Spaanse taal gevolgd, welke studie zij niet heeft afgerond. Sedert 8 jaar is zij werkzaam als caissière op parttime basis gedurende 18 uur per week. Haar salaris bedraagt blijkens de salarisspecificatie van 2 mei 2004 € 678,24 bruto/€ 590,- netto per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast heeft zij twee jaar gedurende twee avonden en nachten per week in de bar van een nachtclub gewerkt. Voor die werkzaamheden, die zij in juni 2004 heeft gestaakt, ontving zij blijkens de salarisspecificatie van december 2003 een loon van € 638,69 bruto/€ 374,79 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De vrouw is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.
3.7 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 429,59 aan huur vanaf 1 juli 2004;
- € 444,88 aan huur vanaf 1 juli 2004;
- € 8,90 aan premie begrafenisverzekering;
- € 32,25 aan premie aanvullende Ziekenfonds- en tandartsverzekering.
4 De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van 29 april 2004 vastgestelde bijdrage van € 1.500,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2 De man stelt dat de vrouw niet behoeftig is omdat zij met haar huidige inkomen als caissière en het inkomen dat zij tot voor kort met haar werk in de nachtclub genereerde in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. Als dat niet zo is, zijn er bovendien voor haar geen beperkingen om fulltime te gaan werken, waarmee zij in ieder geval in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw betwist dat en stelt dat zij ten gevolge van depressieve klachten en rugklachten niet in staat was en is haar werk in de nachtclub vol te houden en haar huidig werk uit te breiden.
4.3 Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten gevolge van depressieve klachten en/of rugklachten niet in staat meer was het werk in de nachtclub te verrichten. De verklaring van haar huisarts van 27 oktober 2004 waarin deze schrijft dat de vrouw bij hem bekend is met recidiverende lage rugklachten en een aantal perioden van depressiviteit en dat de vrouw een periode nachtdiensten heeft gedraaid, maar toen erg veel rugklachten kreeg en ook haar depressieve klachten toen erg opspeelden, acht het hof onvoldoende om daaruit af te leiden dat de vrouw arbeidsongeschikt was en/of is. Dat de vrouw haar werkzaamheden in de nachtclub heeft gestaakt en zij thans dientengevolge minder inkomen ontvangt, dient dan ook voor haar risico te blijven. De huidige verdiencapaciteit van de vrouw becijfert het hof op basis van haar werkzaamheden als caissière en die in de nachtclub dan ook op € 1.013,96 netto per maand, te vermeerderen met 5% vakantietoeslag, dus € 1.064,66 netto per maand.
Van de vrouw mag voorts mede gelet op haar leeftijd en het feit dat zij niet meer de zorg heeft voor de kinderen van partijen, verwacht en verlangd worden dat zij fulltime gaat werken, waartoe zij zich zal dienen in te spannen. Dat het de vrouw enige tijd zal kosten om een fulltime dienstverband te verkrijgen is, gelet op haar geringe opleiding en werkervaring en de situatie op de arbeidsmarkt, aannemelijk. Thans is nog onzeker wanneer de vrouw daarin zal slagen.
4.4 Voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw moet de rechter rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens omtrent de reële of de met zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud moeten worden bepaald. In hoeverre vaste lasten en overige uitgaven redelijk zijn zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoeld wijze is vastgesteld. Het gezamenlijk gezinsinkomen dat door beide partijen werd verdiend, dat circa € 3.700,- netto per maand inclusief vakantietoeslag bedroeg, geeft een aanwijzing voor die welstand. Dit bedrag dient verminderd te worden met de kosten van het oudste kind van partijen dat tot het einde van het huwelijk bij partijen woonde en die het hof in redelijkheid stelt op € 400,- per maand, zodat € 3.300,- resteert voor beide partijen samen. Omdat een alleenstaande relatief duurder is dan twee samenwoners kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van dit bedrag ofwel € 1.980,- per maand netto. Dit bedrag stemt overeen met het bedrag volgens het behoeftelijstje van de vrouw en acht het hof gelet op de hoogte van de vaste lasten van de vrouw zoals genoemd in 3.7 en de kosten voor een auto die de vrouw ook tijdens het huwelijk gebruikte, redelijk. Gelet op de hiervoor in 4.2 genoemde huidige verdiencapaciteit van de vrouw van € 1.064,- netto per maand heeft de vrouw dan ook behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man.
4.5 De man stelt niet dat hij onvoldoende draagkracht heeft voor de door de rechtbank vastgestelde bijdrage, zodat het hof die draagkracht niet hoeft te beoordelen. Hij stelt wel dat de vrouw bij ontvangst van een door hem te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in een gunstigere financiële positie komt te verkeren dan hij, hetgeen hij niet redelijk acht. Hij verzoekt het hof dan ook de financiële positie van partijen met elkaar te vergelijken en aan de zijde van de man rekening te houden met zijn verwervingskosten van € 176,- per maand.
4.6 Het hof houdt, naast de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, aan de zijde van de man rekening met de norm voor een alleenstaande en de door de man opgevoerde verwervingskosten van € 176,- per maand, nu de vrouw het bestaan van deze kosten onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.
4.7 Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.070,- per maand redelijk nu de man dit bedrag kan betalen en beide partijen na betaling van dit bedrag een gelijk bedrag vrij te besteden overhouden, zodat de vrouw dan niet in een gunstigere financiële positie komt te verkeren dan de man.
4.8 Het hof is van oordeel dat de man in zijn verzoek om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw af te bouwen en te limiteren zoals bedoeld in artikel 1: 157 lid 3 BW kan worden ontvangen, aangezien hij dit verzoek wel degelijk voor het eerst in hoger beroep kan doen. De vrouw heeft voldoende gelegenheid gehad om zich daartegen te verweren, hetgeen zij ook heeft gedaan. Afbouw en limitering kan alleen op grond van bijzondere, door de man te stellen en bij betwisting door de vrouw te bewijzen feiten en omstandigheden. De man heeft echter nagelaten dergelijke feiten en omstandigheden te stellen, zodat het hof deze verzoeken dient af te wijzen.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 31 maart 2004, voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld op € 1.500,- per maand en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 29 april 2004 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.070,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginkel, Mens en Renckens en is op 23 november 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.