6 april 2004
vijfde civiele kamer
rolnummer 2003/797
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant] h.o.d.n. Ace-Pack Draagtassen,
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr R.J. Verweij,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter (rechtbank te Zwolle, sector kanton, locatie Lelystad) van 25 juni 2003, gewezen tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als eiser en [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde]) als gedaagde. Een fotokopie van dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 30 juli 2003 [geïntimeerde] aangezegd in hoger beroep te komen van genoemd vonnis van 25 juni 2003 met gelijktijdige dagvaarding van hem voor dit hof. Hij heeft daarbij geconcludeerd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te voldoen een bedrag van € 811,88 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerst mogelijke vervaldatum, de buitengerechtelijke proceskosten en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2 [geïntimeerde] is op de eerste roldatum niet verschenen waarna tegen hem verstek is verleend.
2.3 Bij memorie van grieven heeft [appellant] grieven tegen het vonnis van 25 juni 2003 aangevoerd en toegelicht en heeft hij geconcludeerd tot handhaving van zijn vorderingen.
2.4 Ten slotte heeft [appellant] de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
3.1 [appellant] heeft in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] plastic draagtassen aan [geïntimeerde] geleverd. [appellant] heeft in verband hiermee de volgende facturen aan [geïntimeerde], op dat moment handelend onder de naam Froggy Print, tot een totaalbedrag van € 4.311,88 gezonden:
- op 27 november 2001 een factuur tot een bedrag van f. 5.058,93 (€ 2.295,64) inclusief BTW;
- op 15 januari 2002 een factuur tot een bedrag van € 2.016,24 inclusief BTW.
Op beide facturen is een betalingstermijn vermeld van 14 dagen.
3.2 [geïntimeerde] heeft tegen de hoogte van de door [appellant] aan hem gezonden facturen niet geprotesteerd.
3.3 Op de privé-rekening van [appellant] bij ABN-AMRO zijn op 7 februari 2002 en op 23 maart 2002 bedragen van respectievelijk € 1.000,- en € 500,-, afkomstig van [geïntimeerde], bijgeschreven. Na schriftelijke aanmaning door [appellant] op 29 april 2002 is op 4 mei 2002 op diezelfde bankrekening een bedrag van € 500,-, eveneens afkomstig van [geïntimeerde], bijgeschreven.
3.4 In een brief van 19 juni 2002 van [appellant] aan [geïntimeerde] wordt onder andere het volgende vermeld:
"(…)
Tot op de dag van heden blijft er nog een bedrag ad € 2311,88 openstaan (…).
Wij hebben tot op de dag van heden best begrip op kunnen brengen voor uw situatie vandaar dat wij u nog een voorstel willen aanbieden en dat is:
Een maandelijkse betaling van € 385,31 zodat de schuld met 6 maanden is ingelost eerste termijn ingaande de maand juni 2002.
Mochten wij begin juli geen eerste betaling hebben ontvangen dan gaan wij er vanuit dat u geen gebruik wenst te maken van ons laatste aanbod, de vordering wordt dan direct uit handen gegeven. Onnodig is dan nog aan u te vermelden dat ALLE hieruit voortvloeiende kosten op u verhaald zullen gaan worden. (…)"
Vervolgens zijn op de eerder genoemde bankrekening van [appellant] op 6 juli 2002 en op 4 september 2002 bedragen van € 300,-, afkomstig van [geïntimeerde], bijgeschreven.
3.5 Op 7 oktober 2002 heeft [appellant] schriftelijk aan [geïntimeerde] medegedeeld dat [geïntimeerde] voor de laatste maal in de gelegenheid wordt gesteld het op dat moment nog openstaande saldo van € 1.711,88 uiterlijk 30 oktober 2002 ineens te voldoen. Vervolgens heeft [appellant] op 9 oktober 2002, op 27 november 2002 en op 30 december 2002 telkens een bedrag van € 300,- van [geïntimeerde] ontvangen.
3.6 [appellant] heeft [geïntimeerde] bij exploot van 18 november 2002 gedagvaard voor de kantonrechter te Lelystad. Daarbij heeft [appellant] betaling van [geïntimeerde] gevorderd van een bedrag van € 2.028,23, vermeerderd met rente en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Nadat [geïntimeerde] verweer heeft gevoerd heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis van 25 juni 2003 de vorderingen van [appellant] als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Voor de beide door [appellant] aan [geïntimeerde] gezonden facturen gold een betalingstermijn van 14 dagen. Gelet hierop was [geïntimeerde] in ieder geval op 7 februari 2002, toen hij een bedrag van € 1.000,- aan [appellant] voldeed, in verzuim met de betaling van deze beide facturen. Voorts is [geïntimeerde] ondanks schriftelijke aanmaning door [appellant] in gebreke gebleven met de (tijdige) nakoming van de door [appellant] bij brief van 19 juni 2002 voorgestelde betalingsregeling en met de schriftelijke aanmaning door [appellant] op 7 oktober 2002 om het op dat moment nog openstaande bedrag van € 1.711,88 uiterlijk op 30 oktober 2002 te betalen.
4.2 Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 3.1 tot en met 3.5 is vermeld staat in hoger beroep vast dat [geïntimeerde] van het totaalbedrag van € 4.311,88 van de door [appellant] aan hem gezonden facturen een bedrag van € 3.500,- heeft voldaan. Gelet hierop zal het hof de vordering in hoger beroep van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen aan hem een bedrag te betalen van € 811,88, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2002 -de vervaldatum van de factuur van 27 november 2001- tot aan de dag der algehele voldoening, toewijzen. De door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zal het hof tot een bedrag van € 162,- toewijzen, aangezien [appellant] heeft gesteld en ook aannemelijk is dat hij kosten tot dit bedrag heeft moeten maken. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in eerste aanleg worden veroordeeld. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu deze kosten, gelet op de onzorgvuldige wijze waarop [appellant] in eerste aanleg heeft geprocedeerd, als nodeloos gemaakt voor zijn rekening moeten blijven.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 25 juni 2003 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] een bedrag te betalen van € 811,88, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] voorts om aan [appellant] een bedrag te betalen van € 162,- wegens buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 90,- voor salaris van de gemachtigde en op € 152,- voor verschotten;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de in dit arrest vermelde betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs Katz-Soeterboek, Knottnerus en Ter Veer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2004.