ECLI:NL:GHARN:2004:AT7392

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/784
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Houtman
  • Smeeïng-Van Hees
  • Van der Weij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een akkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om de homologatie van een akkoord dat door de schuldenaren [schuldenaar 1] en [schuldenaar 2] is aangeboden in het kader van hun schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder de homologatie van dit akkoord geweigerd, omdat zij van mening was dat [schuldenaar 1] onvoldoende inspanningen had geleverd om betaalde arbeid te vinden. De rechtbank stelde dat [schuldenaar 1] in de periode van 1 april 2003 tot en met juni 2004 een inkomen had kunnen verwerven dat aanzienlijk hoger was dan het door hen aangeboden akkoord. De schuldenaren gingen in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft de zaak op 14 oktober 2004 behandeld, waarbij [schuldenaar 1] in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat mr. H. Hulshof. [schuldenaar 2] en de bewindvoerder waren niet aanwezig. Het hof heeft de omstandigheden van de schuldenaren in overweging genomen, waaronder de leeftijd en de lichamelijke beperkingen van [schuldenaar 1]. Het hof oordeelde dat, hoewel [schuldenaar 1] tekort was geschoten in zijn verplichtingen, het niet met voldoende zekerheid vaststond dat hij in staat zou zijn geweest om een bedrag aan de boedel af te dragen dat in de buurt kwam van het door de rechtbank berekende bedrag.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat het aangeboden akkoord niet onacceptabel was en heeft het de homologatie van het akkoord goedgekeurd. Dit arrest is uitgesproken op 21 oktober 2004, waarbij het hof het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd en het akkoord heeft gehomologeerd.

Uitspraak

21 oktober 2004
eerste civiele kamer
rekestnummer 2004/784
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[schuld[schuldenaar 1 ],
en
[schuldenaar[schuldenaar 2 ],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. W.D. Huizinga.
1 Het verloop van de schuldsaneringsregeling
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle van 12 november 2001 is de voorlopige
toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van appellanten (hierna te noemen: [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ]). Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. G.J.J. Smits en tot bewindvoerder E.J. Klöters. Bij vonnis van voornoemde rechtbank van 21 januari 2002 is vervolgens de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, van 2 maart 2004 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar 1 ] beëindigd. In het faillissement, waarin [schuldenaar 1 ] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. G.J.J. Smits en tot curator F.J. Velner.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar 2 ] is niet tussentijds beëindigd.
1.3 Tegen laatstgenoemd vonnis van 2 maart 2004 heeft [schuldenaar 1 ] hoger beroep ingesteld bij dit hof. Het hof heeft de behandeling bij arrest van 8 april 2004 aangehouden teneinde [schuldenaar 1 ] in de gelegenheid te stellen het ontwerp van een akkoord bij de rechtbank Zwolle-Lelystad aan te bieden.
1.4 Op 23 juni 2004 is in de schuldsaneringsregeling van [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] een
verificatievergadering gehouden ter gelegenheid waarvan [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] een akkoord hebben aangeboden. Dit akkoord is op de voet van artikel 332 Fw aangenomen.
1.5 Op 30 juni 2004 heeft de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 337 Fw
verslag uitgebracht en daarbij negatief geadviseerd ten aanzien van de homologatie van het akkoord.
1.6 Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 26 augustus 2004 heeft de
rechtbank de homologatie van het akkoord geweigerd.
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 3 september 2004 per gewone post ingekomen
verzoekschrift zijn [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en het door hen aangeboden akkoord alsnog te homologeren.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de procureur van [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] van 30 september 2004 en een brief van de bewindvoerder van 5 oktober 2004.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2004, waarbij [schuldenaar 1 ] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. H. Hulshof, advocaat te Emmeloord. [schuldenaar 2 ] is niet verschenen, evenmin als de bewindvoerder.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Bij het thans bestreden vonnis heeft de rechtbank de homologatie van het
akkoord geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 153 lid 2, aanhef en sub 1 Fw in verband met artikel 338 lid 2 Fw omdat - kort weergegeven - [schuldenaar 1 ] zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft ingespannen om betaalde arbeid te vinden. Volgens de rechtbank had hij in de periode van 1 april 2003 tot en met juni 2004 een inkomen kunnen verwerven gelijk aan hetgeen hij in het verleden genoot. Hij had dan een maandelijks bedrag aan de boedel kunnen afdragen van € 440,-, waardoor het boedelactief in die periode met een totaalbedrag van € 6.600,- zou zijn vermeerderd, hetgeen meer dan het dubbele bedraagt van het aangeboden akkoord, waardoor de baten van de boedel, de som welke bij het akkoord bedongen is, aanmerkelijk te boven zouden zijn gegaan.
3.3 In hoger beroep voeren [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] ten aanzien van de inspannings-
verplichting en de verdiencapaciteit het navolgende aan. Bij [schuldenaar 1 ] werd in maart 2001, nadat hij reeds in de Ziektewet was gekomen, geconstateerd dat een pees in de rechterarm was gescheurd waardoor hij de aan deze pees verbonden spieren niet (goed) meer kon gebruiken. Na enig onderzoek en nadat met fysiotherapie was getracht de afgenomen functie en spierkracht van de arm te versterken, werd medio mei 2001 vastgesteld dat een operatie mogelijk was en zinvol zou zijn. Wel zou deze operatie gevolgd worden door een lange revalidatieperiode en zou eventueel een tweede operatie moeten volgen. Vóór maart 2001 solliciteerde [schuldenaar 1 ] op vacatures op een lager niveau dan waarop hij tot dan toe had gewerkt, waarvoor hij niet in aanmerking kwam gelet op zijn leeftijd en ervaring. Derhalve was hij aangewezen op zijn vroegere netwerken om zo weer werk te vinden als "troubleshooter" bij bedrijven. Bij de sollicitatie naar deze functies wilde [schuldenaar 1 ] de op handen zijnde operatie en herstelperiode echter niet verzwijgen, hetgeen door de werkgevers als een onoverkomelijke belemmering werd gezien. [schuldenaar 1 ] kan dit werk naar zijn mening derhalve het beste als zelfstandige uitoefenen, waardoor hij tevens flexibeler in werktijden is als hij last heeft van zijn rechterarm. Daarvoor is echter noodzakelijk dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd, waartoe [schuldenaar 1 ] al vanaf medio 2002 tracht een akkoord aan te bieden. Door zijn gebrouilleerde verhouding met de bewindvoerder is dit akkoord echter pas twee jaar later bij de rechtbank ingediend. Een ander gevolg van de schuldsaneringsregeling is volgens [schuldenaar 1 ] dat hij de oproep voor de operatie niet tijdig heeft ontvangen vanwege de postblokkade waardoor hij zich niet tijdig in het ziekenhuis kon melden. Als hij deze oproep wél tijdig had ontvangen, had hij thans geen belemmeringen meer gehad en waren daarbij ook de inmiddels aan zijn linkerarm ontstane klachten voorkomen. [schuldenaar 1 ] staat nu opnieuw op de - lange - wachtlijst omdat er maar weinig chirurgen zijn die de operatie kunnen uitvoeren. Verder heeft [schuldenaar 1 ] problemen gehad met zijn verzekering ingevolge de Ziekenfondswet waardoor hij de huisarts niet meer kon betalen. Ook dit is een omstandigheid waardoor de wachttijd voor de operatie langer werd.
3.4 Het hof overweegt het volgende. Op 26 maart 2003 zijn in het kader van de
Algemene Bijstandswet aan het recht op uitkering van [schuldenaar 1 ] enkele voorwaarden verbonden die erop gericht waren [schuldenaar 1 ] zo spoedig mogelijk zelf weer in staat te stellen in de kosten van zijn bestaan te voorzien. Die beslissing is niet herzien. Mèt de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat [schuldenaar 1 ] vanaf 26 maart 2003 aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tot het vinden van arbeid diende te voldoen. Het hof is van oordeel dat [schuldenaar 1 ] hieraan niet heeft voldaan. De door hem aangevoerde omstandigheden en medische problematiek zoals onder 3.3 genoemd kunnen hieraan niet afdoen. Het hof acht het bovendien onaannemelijk dat het meer dan drie jaar duurt - immers in mei 2001 is reeds geconstateerd dat een operatie aan de arm mogelijk was én zinvol - voordat de operatie kan worden uitgevoerd. Ook acht het hof het verwijtbaar dat [schuldenaar 1 ] op geen enkele wijze actie heeft ondernomen de lange wachttijd te verkorten, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Indien [schuldenaar 1 ] actie had ondernomen had hij eerder aan zijn inspanningsplicht kunnen voldoen, waren de kansen om eerder een betaalde baan te vinden groter en had hij daardoor een aanzienlijke afdracht aan de boedel kunnen doen. In dit licht moet het door [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] aangeboden akkoord worden bezien. Anders dan de rechtbank acht het hof het aangeboden akkoord desondanks niet onacceptabel. Gelet op de leeftijd van [schuldenaar 1 ] en op zijn lichamelijke beperkingen staat naar het oordeel van het hof namelijk geenszins (met voldoende zekerheid) vast dat [schuldenaar 1 ] spoedig na 26 maart 2003 een baan had kunnen vinden met een inkomen gelijk aan zijn laatstverdiende inkomen. Uitgaande van een meer reële benadering dat [schuldenaar 1 ] eerst enkele maanden later dan 26 maart 2003 een baan zou hebben gevonden en bovendien een baan met een lager inkomen dan zijn laatst-verdiende inkomen, is niet waarschijnlijk dat hij aan de boedel een bedrag had kunnen afdragen dat in de buurt komt van het door de rechtbank berekende bedrag. In dat geval is er geen sprake van dat de baten van de boedel, de som, bij het akkoord bedongen, aanmerkelijk te boven gaan. Er is derhalve onvoldoende reden de homologatie van het akkoord te weigeren.
3.5 Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal zowel ten aanzien van [schuldenaar 1 ] als ten aanzien van [schuldenaar 2 ] worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 26 augustus 2004 en, opnieuw rechtdoende:
homologeert het door [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] aangeboden akkoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Smeeïng-Van Hees en Van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitge¬sproken ter open¬bare terechtzitting van 21 oktober 2004.