ECLI:NL:GHARN:2004:AT7395

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/916
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van der Weij
  • S. Smeeïng-Van Hees
  • J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende bewijs van inzet en motivatie van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de schuldenaar tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank te Arnhem had eerder, op 11 oktober 2004, dit verzoek afgewezen. De schuldenaar, die in hoger beroep ging, stelde dat hij door zijn persoonlijke omstandigheden en psychische problemen niet in staat was om zijn schulden af te lossen. Het hof oordeelde echter dat de schuldenaar niet voldoende had aangetoond dat zijn inzet tot enige aantoonbaar concreet resultaat had geleid. Er was geen documentatie die zijn stellingen onderbouwde, en het hof had twijfels over zijn motivatie om te werken. De schuldenaar had een aanzienlijke schuldenlast, waaronder schulden aan de gemeente Arnhem en het CJIB, die voortkwamen uit fraude en niet-gemelde inkomsten tijdens zijn bijstandsperiode. Het hof concludeerde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was geweest en dat de omstandigheden niet voldoende waren om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het belang van de schuldenaar in de context van zijn financiële situatie en de ernst van de schulden werd gewogen. De beslissing van het hof houdt in dat de schuldenaar in de toekomst mogelijk in aanmerking kan komen voor de schuldsaneringsregeling, mits hij kan aantonen dat hij zijn situatie verbetert en zijn schulden aflost.

Uitspraak

2 december 2004
eerste civiele kamer
rekestnummer 2004/916
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[sc[schuldenaar ],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. M.F. van Willigen.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 11 oktober 2004 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [schuldenaar ]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 18 oktober 2004 (per fax) en op 19 oktober 2004 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [schuldenaar ] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, alsmede van de bij brief van de procureur van [schuldenaar ] van 25 oktober 2004 toegezonden stukken en van de brief van 20 november 2004 van de procureur van [schuldenaar ] met als bijlagen het voorlichtingsrapport van de reclassering Nederland van 8 juli 2004 en het verslag van de maatschap Psychiaters van het ziekenhuis Rijnstate van 30 maart 2000 van het verblijf van [schuldenaar ] op de PAAZ afdeling van 22 december 1999 tot en met 14 januari 2000.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2004, waarbij [schuldenaar ] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Van de totale schuldenlast van [schuldenaar ] maken deel uit schulden aan de gemeente Arnhem. Naast oude schulden aan de gemeente ontstaan in de periode vóór 2002 vanwege fraude en geldleningen heeft [schuldenaar ] een schuld van € 5.971,51 en € 108,34 wegens ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering in 2002/2003 en een schuld van € 1.300,75 in verband met door [schuldenaar ] ontvangen leenbijstand in 2004. Voorts heeft [schuldenaar ] nog schulden aan het CJIB vanwege verkeersboetes en andere overtredingen welke nog € 956,97 in totaal bedragen, aldus zijn verklaring ter zitting. De schulden aan de gemeente van € 5.971,51 en € 108,34 wegens ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering zijn ontstaan doordat [schuldenaar ] in de periode van mei 2002 tot en met januari 2003 inkomsten uit arbeid heeft genoten terwijl hij een uitkering ontving, welke inkomsten hij niet heeft gemeld bij de uitkerende instantie. [schuldenaar ] is terzake van deze fraudeschuld strafrechtelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken. Tegen deze veroordeling is [schuldenaar ] in hoger beroep gegaan. Na advies, vermeld in genoemd voorlichtingsrapport van reclassering Nederland, is die straf omgezet in een werkstraf.
Het hof is van oordeel dat [schuldenaar ] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden van € 5.971,51 en € 108,34 aan de gemeente en die aan het CJIB. Bij de beoordeling van de schuld aan de gemeente betrekt het hof het frauduleuze karakter van deze schuld, het feit dat deze schuld ongeveer de helft van de totale schuldenlast uitmaakt en de omstandigheid dat deze schuld redelijk recent is ontstaan.
3.3 Gelet op de inhoud van het verzoek van [schuldenaar ] in hoger beroep dient het hof te beoordelen of er sprake is van omstandigheden op grond waarvan [schuldenaar ] ondanks het voorgaande dient te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. [schuldenaar ] voert hiertoe aan dat de fraude hem minder hard is aan te rekenen gelet op zijn persoonlijke situatie en zijn psychische gesteldheid.
3.4 Het hof ziet onvoldoende redenen [schuldenaar ] op dit moment toe te laten tot de schuldsaneringsregeling en overweegt daartoe als volgt.
[schuldenaar ] heeft zijn stelling dat hij alle schulden uit zijn in 1999 ontbonden huwelijk
-die volgens hem in 1999 ƒ 16.000,- bedroegen- inmiddels heeft afgelost niet met enige documentatie onderbouwd. Zijn betoog dat de druk van die aflossingen de financiële problemen veroorzaakten die hem ertoe brachten zijn inkomsten voor de gemeente te verzwijgen, kan dan ook niet aanvaard worden. [schuldenaar ] heeft ook geen inzicht verschaft in de mate van aflossing op zijn nadien ontstane schulden. Er mag dan ook niet van uitgegaan worden dat hij regelmatig op schulden heeft afgelost. Anders dan in het voorlichtingsrapport van reclassering Nederland wordt geconcludeerd, is het hof voorts van oordeel dat [schuldenaar ] thans nog onvoldoende heeft aangetoond dat hij gemotiveerd is om te werken. Hierbij betrekt het hof dat de uitkering van [schuldenaar ] eind oktober 2003 is gekort in verband met het niet of onvoldoende medewerking verlenen aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of aan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor scholing of opleiding. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af de stelling van [schuldenaar ] dat hij in die periode depressief was.
3.5 Het hof acht toepassing van de schuldsaneringsregeling in de toekomst niet
onmogelijk, maar vindt de tijd op dit moment daarvoor nog niet rijp. De persoonlijke situatie en de psychische gesteldheid van [schuldenaar ] maken dit niet anders. Daarvoor acht het hof nodig dat de inzet van [schuldenaar ] tot enig aantoonbaar concreet resultaat leidt, bijvoorbeeld dat wordt aangetoond dat hij regelmatig en gedurende een bestendige periode op zijn schulden aflost en/of dat hij voldoende inspanningen verricht om betaalde arbeid te kunnen gaan verrichten.
3.6 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 11 oktober 2004.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Weij, Smeeïng-Van Hees en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitge¬sproken ter open¬bare terechtzitting van 2 december 2004 en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.