ECLI:NL:GHARN:2005:AS2416

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-004249-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Verheugt
  • A. van den Heuvel
  • J. Sackers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting en poging tot verkrachting, meermalen gepleegd; veroordeling tot 5 jaar gevangenisstraf en TBS

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 januari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van verkrachting en poging tot verkrachting, gepleegd in de periode van april 2002 tot februari 2004. De tenlastelegging omvat meerdere incidenten waarbij de verdachte, vaak onder bedreiging van geweld, jonge vrouwen heeft gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat zijn handelen heeft beïnvloed. Ondanks deze vermindering van toerekeningsvatbaarheid, oordeelt het hof dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers een langdurige vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Daarnaast zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de daden van de verdachte schade hebben geleden. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om aanzienlijke bedragen te vergoeden aan de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

Parketnummer: 21-004249-04
Uitspraak dd.: 11 januari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 13 juli 2004 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 december 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1, 3 primair, 4 en 5 primair tenlastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het 1, 3 primair, 4 en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 april 2002, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander,
door geweld en bedreiging met geweld een vrouw, genaamd [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of zijn mededader zijn penis in de vagina en/of in de mond van [slachtoffer 1] gebracht,
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en zijn mededader in de nachtelijke uren [slachtoffer 1] onverhoeds van achteren zijn genaderd en [slachtoffer 1] hebben vastgegrepen en een hand op de mond van [slachtoffer 1] hebben gedrukt en tegen [slachtoffer 1] hebben gezegd dat zij haar bek moest houden en dat zij een mes bij zich hadden en [slachtoffer 1] naar een steegje hebben gebracht en de kleding en het ondergoed van [slachtoffer 1] hebben uitgetrokken en aldus voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan;
3. primair
hij op 13 juni 2003, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld een vrouw, genaamd [slachtoffer 2], te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2], in de nachtelijke uren een flatwoning aan de [-]straat is binnengegaan en [slachtoffer 2] onverhoeds is genaderd en [slachtoffer 2] bij de kleding heeft vastgepakt en tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: "je doet wat ik zeg of ik maak je dood" en [slachtoffer 2] op de grond heeft geduwd en haar broek en string heeft uitgetrokken en [slachtoffer 2] bij de nek heeft vastgepakt en haar op de mond en op het gezicht heeft gezoend en heeft getracht zijn tong in de mond van [slachtoffer 2] te brengen en tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij verdachte moest pijpen en dat verdachte [slachtoffer 2] dood zou maken als zij niet deed wat hij wilde en dat verdachte haar dood zou maken als zij wat zou vertellen en de politie zou bellen en tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij wist waar zij woonde en dat hij haar dan wel dood zou maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 27 december 2003, te [plaats], door geweld en bedreiging met geweld een vrouw, genaamd [slachtoffer 3], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 3], hebbende verdachte
-zijn vingers in de vagina en de anus van [slachtoffer 3] gebracht, en
-zijn penis tegen de vagina van [slachtoffer 3] geduwd, en
-zijn penis in de mond van [slachtoffer 3] gebracht,
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte in de nachtelijke uren [slachtoffer 3] onverhoeds is genaderd en [slachtoffer 3] bij de keel heeft gegrepen en [slachtoffer 3] van de fiets heeft getrokken en tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd: "je moet stil zijn anders ga je eraan. Ik maak je zo koud, ik heb een mes bij me. Ik ken het hier heel goed, je moet stil zijn, ik ken hier de weg goed" en "het is heel dom wat -je nu doet" en zijn, verdachtes, hand op de mond van [slachtoffer 3] heeft gedrukt en [slachtoffer 3] bij de haren heeft vastgepakt en de keel van [slachtoffer 3] heeft dichtgedrukt en [slachtoffer 3] in de berm heeft getrokken en de broek van [slachtoffer 3] heeft geopend en die broek en de onderbroek van [slachtoffer 3] naar beneden heeft getrokken en tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat verdachte haar koud zou maken en/of haar zou vermoorden en/of "zeg dat je het lekker vindt, zeg dat je dit wilt, ik pak mijn mes en snij je de keel door" en/of tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij op haar knieën moest gaan zitten en haar hoofd voor zijn penis heeft gedrukt en tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd: "doe je mond open, steek je tong uit" en/of "als je aangifte doet, vermoord ik je, ik weet je te vinden", en aldus voor [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
5. primair
hij op 20 februari 2004, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld een vrouw, genaamd [slachtoffer 4], te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 4], in de nachtelijke uren een woning aan de
[-]straat is binnengegaan en de kamer van [slachtoffer 4] is binnengegaan -alwaar
[slachtoffer 4] toen in bed lag te slapen- en vervolgens [slachtoffer 4] op de mond heeft gezoend en heeft getracht zijn tong in de mond van [slachtoffer 4] te brengen en de borsten van [slachtoffer 4] heeft betast en zijn hand op de mond en op de neus van [slachtoffer 4] heeft gedrukt en op dwingende toon tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd: "Ik ben de baas, jij moet je bek houden" en "nu doe je het fout, nu heb je het verpest", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het 1 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van verkrachting.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Verkrachting.
ten aanzien van het onder 3 primair en 5 primair bewezenverklaarde:
Poging tot verkrachting.
Strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte en diens strafbaarheid zijn twee rapporten uitgebracht, te weten een rapport gedateerd 8 april 2004 van drs W.J. Pool, psycholoog en een rapport gedateerd 28 april 2004 van dr L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
Het rapport van de deskundige Pool houdt als conclusie in:
-Bij betrokkene is sprake van gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, theatrale en antisociale trekken zich uitend in een stoornis in de agressiehuishouding en in de frustratietolerantie alsmede in alcoholmisbruik. Ten tijde van het tenlastegelegde speelde de bovengenoemde persoonlijkheidsproblematiek een rol. Betrokkene beschikt over voldoende verstandelijke vermogens om de gevolgen van zijn gedrag te overzien en daarnaar te handelen maar verkeerde in een situatie van ontreddering waardoor de dieper liggende persoonlijkheidsproblematiek de overhand kreeg en leidde tot een drang waarbij betrokkene mede onder invloed van alcohol, onvoldoende sturing aan zichzelf kon geven. Voorts vroeg hij zich tevens af waar hij mee bezig was. Er was dus sprake van enige afweging. De tenlastegelegde delicten zijn betrokkene in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Het rapport van de deskundige Kaiser houdt als conclusie in:
-Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een aanpassingsstoornis na de scheiding, de problemen op het werk, de kinderloosheid en alcoholmisbruik. Er is een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een agressieregulatiestoornis bij een gemengde persoonlijkheidsstoornis met vooral theatrale en narcistische trekken. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Deze stoornis beïnvloedde zijn handelen tijdens het tenlastegelegde in enige mate.
Als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis en de aanpassingsstoornis gebruikte hij teveel alcohol en verlaagde hij daarmee zijn agressiedrempel. De narcistische problematiek veroorzaakte dat hij het verdriet over de miskramen van zijn echtgenote, vervolgens de problemen op zijn werk en in zijn huwelijk omzette in wraak. Vanuit die toestand en onder invloed van alcohol pleegde hij de tenlastegelegde feiten.
Betrokkene had als toen voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de begane feiten. In relatie tot en ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten was er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, zodat hij zijn wil verminderd conform een dergelijk besef kon bepalen.
Het tenlastegelegde kan betrokkene dan ook verminderd worden toegerekend.
Het gerechtshof kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen. Het gerechtshof neemt deze conclusies over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel, met dien verstande dat het hof uitgaat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van verkrachting, het plegen van verkrachting en het tweemaal plegen van een poging tot verkrachting, na een eis van de officier van justitie van zeven jaren gevangenisstraf onvoorwaardelijk alsmede de oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden onvoorwaardelijk alsmede de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte eveneens ter zake van het medeplegen van verkrachting, het plegen van verkrachting en het tweemaal plegen van een poging tot verkrachting wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren onvoorwaardelijk alsmede de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft in een periode van ongeveer anderhalf jaar twee maal een verkrachting gepleegd, waarvan éénmaal samen met zijn broer, en tweemaal een poging tot verkrachting gedaan. Tweemaal op de openbare weg, éénmaal in een flatwoning en éénmaal in het huis van het slachtoffer. Hij is daarbij in alle gevallen in de nachtelijke uren te werk gegaan. Hij heeft tot driemaal toe jonge vrouwen, die op weg waren naar huis, gevolgd. Hij heeft hen onderweg en één jonge vrouw in een flatwoning, onverhoeds vastgepakt en onder bedreiging van geweld gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Verder heeft hij tijdens een inbraak of insluiping in een woning de bewoonster seksueel betast en geprobeerd haar te verkrachten. Hij heeft na zijn daden de slachtoffers in zeer angstige en ontredderde toestand achtergelaten. De handelingen van verdachte zijn voor de slachtoffers enorm schokkende gebeurtenissen geweest die bij hen grote gevoelens van onveiligheid veroorzaakten. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote en langdurige psychische schade bij de slachtoffers aanrichten. Voor deze ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van de slachtoffers komt alleen een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking.
Het hof houdt rekening met het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Overwegingen omtrent de oplegging van de gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het gerechtshof gelet op voornoemde rapporten opgemaakt door drs W.J. Pool, psycholoog en dr L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
Het rapport van de deskundige Pool houdt als conclusie in:
Al met al kan gesproken worden van een man met een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, theatrale en antisociale trekken. Aangenomen wordt dat deze persoonlijkheidsproblematiek lange tijd latent aanwezig is geweest, maar door de voor hem negatief verlopende omstandigheid in zijn leven meer geprononceerd op de voorgrond is komen staan. Indien de onderliggende, in zijn persoon verankerde, problematiek niet behandeld wordt is er bij een eventuele toekomstige balansverstoring opnieuw kans op recidive.
Het rapport van deskundige Kaiser houdt als conclusie in:
Er wordt ingeschat dat er gevaar is voor recidive als betrokkene geen behandeling krijgt. Met behandeling is de recidivekans beduidend te verminderen. Betrokkene heeft een klinische behandeling nodig met name individueel en in groepsverband. Gezien de ernst van de delicten de samenhang met de psychiatrische stoornis en het recidivegevaar, als hij niet behandeld wordt, is een beschermend kader nodig in de vorm van een TBS-maatregel. Daar betrokkene gemotiveerd is voor behandeling zou een klinische behandeling opgelegd kunnen worden als voorwaarde bij een TBS met voorwaarden. Een TBS met verpleging werd overwogen. Redenen voor de dwangverpleging waren de ernst van de tenlastegelegde feiten en het feit dat het zich herhaalde dat hij in het verleden onder invloed van alcohol zich agressief gedroeg en dat hij desondanks alcoholgebruik bleef voortzetten en dat hij de delicten langere tijd verzwegen heeft ondanks het feit dat hij al in psychologische behandeling was. Onderzoekers achten dit echter een te zware maartegel daar een TBS met voorwaarden voldoende kan zijn omdat hij gemotiveerd is en hij nog geen specifieke behandeling in deze gehad heeft.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en gezien de ernst van de feiten kan het hof zich niet verenigen met de conclusie van onderzoekers, inhoudende dat zij TBS met verpleging een te zware maatregel achten.
Het hof is van oordeel dat de maatregel van TBS met voorwaarden onvoldoende beveiliging voor de maatschappij biedt, gelet op de ernst van de feiten en de ernstige agressie tegen het leven gericht waarmee verdachte bij de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten te werk is gegaan.
De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aangezien voorts de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van na te melden maatregel met verpleging van overheidswege eist, zal het hof gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.270,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.600,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 8.209,44 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.369,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 3 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een als voorschot te bepalen bedrag aan immateriële schade van € 3.000,00 en een bedrag aan materiële schade van € 1.389,44. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 70.000,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering en heeft daarbij haar vordering aangevuld met een bedrag van € 20.220,76.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een als voorschot te bepalen bedrag aan immateriële schade van € 5.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.635,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.035,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 5 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een als voorschot te bepalen bedrag aan immateriële schade van € 1.300,00 en een bedrag aan materiële schade van € 35,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 47, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het 1, 3 primair, 4 en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
de aan [slachtoffer 1] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 5.270,00 (vijfduizend tweehonderdzeventig euro) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van € 5.270,00 (vijfduizend tweehonderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 105 (honderdvijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [slachtoffer 2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 4.389,44 (vierduizend driehonderdnegenentachtig euro en vierenveertig cent).
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 2], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 4.389,44 (vierduizend driehonderdnegenentachtig euro en vierenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 (zevenentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [slachtoffer 3] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro).
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 3], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [slachtoffer 4] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4], te betalen een bedrag van € 1.335,00 (duizend driehonderdvijfendertig euro).
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 4], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van € 1.335,00 (duizend driehonderdvijfendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 (zesentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Verheugt, voorzitter,
mrs Van den Heuvel en Sackers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 11 januari 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Sackers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.