18 januari 2005
Familiekamer
Rekestnummer 732/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr B.J. Schadd,
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr J.M.J. Huver.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 26 mei 2004, uitgesproken onder zaaknummer 58596 FARK 03/2166.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 augustus 2004, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, voor zover het de bijdrage van de man in haar levensonderhoud betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, die bijdrage vast te stellen op € 5.000,- per maand, althans op een zodanig hoger bedrag dan € 465,- per maand als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 september 2004, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat beroep af te wijzen en in het incidenteel beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] (verder te noemen “[zoon]”) betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, genoemde bijdragen op nihil vast te stellen, althans op zodanige bedragen als het hof juist acht.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 20 oktober 2004, waarin zij het hof verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel beroep, althans dat verzoek af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2004 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door mr M.L.J. Wekking, advocaat te Apeldoorn. De man is niet verschenen. Namens hem is verschenen mr D. van Bloemendaal, advocaat te Harderwijk.
2.5 [zoon] heeft bij brief van 14 december 2004 zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.6 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder:
- een faxbericht van de procureur van de man van 11 oktober 2004;
- een brief van de procureur van de man van 19 oktober 2004;
- een brief van de advocaat van de vrouw van 1 december 2004 met bijlagen;
- een faxbericht van de procureur van de man van 8 december 2004 met een bijlage;
- een faxbericht van de advocaat van de vrouw van 9 december 2004 en
- een faxbericht van de procureur van de man van 10 december 2004 met een bijlage.
3.1 Partijen zijn op 20 augustus 1986 op huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen behalve een gemeenschap van inboedel en met een verrekenbeding, met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank te Zutphen echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 12 augustus 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen is op 6 mei 1988 [zoon] geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] € 750,- per maand en als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 465,- per maand vastgesteld.
3.4 De man, geboren op 10 september 1952, is alleenstaand. Hij is directeur en enig aandeelhouder van [...] Holding B.V., voorheen genaamd [...] Holding B.V. (verder te noemen “de holding”). De holding houdt alle aandelen in [bedrijf X] (verder te noemen “[bedrijf X]”) in [bedrijf Y] (verder te noemen “[bedrijf Y]”) en 50% van de aandelen in [bedrijf Z] (verder te noemen “[bedrijf Z]”). De vrouw houdt de andere helft van deze aandelen in [bedrijf Z]. [bedrijf Z] is eigenaar van het pand aan het [adres], dat verhuurd wordt aan de werkmaatschappijen [bedrijf X] en [bedrijf Y].
De jaarstukken van de holding, [bedrijf X] en [bedrijf Y] over de jaren 2000 tot en met 2003 laten het volgende zien.
De holding
jaar omzet bedrijfsresultaat resultaat na Vpb
2000 € 614.420,- € 106.682,- € 58.984,-
2001 € 672.219,- € 29.013,- € 17.801,-
2002 € 554.870,- € 38.640,- -/- € 13.247,- -/-
2003 € 541.792,- € 49.423,- -/- € 26.650,- -/-
[bedrijf X]
jaar omzet bedrijfsresultaat resultaat na Vpb
2000 € 168.828,- € 29.018,- € 22.312,-
2001 € 217.038,- € 56.413,- € 41.754,-
2002 € 57.726,- € 11.905,- € 12.895,-
2003 geen € 638,- -/- € 41,-
[bedrijf Y]
jaar omzet bedrijfsresultaat resultaat na Vpb
2000 € 445.592,- € 65.066,- € 33.197,-
2001 € 455.181,- € 30.424,- -/-- € 29.727,- -/-
2002 € 496.144,- € 36.822,- -/- € 29.500,- -/-
2003 € 541.792,- € 26.546,- -/- € 21.732,- -/-
De holding keert salaris aan de man uit. Blijkens de jaaropgave over 2003 bedroeg het salaris in dat jaar € 54.453,-. In 2004 bedraagt dit blijkens de overgelegde salarisspecificaties over de maanden januari en februari van dat jaar € 4.537,80 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt de man blijkens het fiscaal jaaroverzicht van AXA over 2003 een dividenduitkering van € 129,02 netto per jaar.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 1.429,41 aan hypotheekrente,
- € 23,82 aan premie levensverzekering gekoppeld aan die hypotheek en
- € 95,- aan overige eigenaarslasten voor de voormalige echtelijke woning waarin de vrouw met [zoon] woont;
- € 197,49 aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- € 5,86 aan premie begrafenisverzekering.
3.6 De vrouw, geboren op 15 juli 1955, vormt met [zoon] een gezin. [zoon] heeft het afgelopen schooljaar het MAVO-diploma behaald en volgt dit schooljaar de HAVO via het volwassenenonderwijs. De vrouw is in het bezit van een LHNO- en een LEAO-diploma en heeft met goed gevolg de opleiding Nederlandse handelscorrespondentie en stenografie Nederlands afgesloten. Voorts heeft zij diverse interne bedrijfscursussen gevolgd. De vrouw was werkzaam bij de holding. Zij verrichtte daar werkzaamheden als receptioniste en telefoniste. Blijkens de jaaropgave over 2003 bedroeg haar inkomen in dat jaar € 11.798,-. Daarnaast ontvangt zij blijkens de jaaropgave van het ABP een nabestaandenpensioen van € 2.548,- bruto per jaar. De vrouw is in april 2002 door de holding op non-actief gesteld. In het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft de man € 17.000,-, het netto equivalent van de vastgestelde ontbindingsvergoeding, gestort op een gezamenlijke rekening van partijen die een debetstand vertoonde van € 28.000,-. De vrouw is met ingang van 1 augustus 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 1 februari 2005) werkzaam als receptioniste bij een bedrijf in Harderwijk gedurende 24 uur ( 3 x 8 uur) per week. Blijkens de loonstrook over augustus 2004 bedraagt haar inkomen € 1.255,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De vrouw is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet. Zij heeft recht op extra heffingskortingen, omdat [zoon] bij haar woont.
4 De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van 12 augustus 2004 vastgestelde alimentatie voor [zoon] en de vrouw.
4.2 De vrouw stelt dat de behoefte van [zoon] € 750,- per maand bedraagt gelet op het gezinsinkomen van € 6.017,- netto per maand, dat bestond uit het salaris van de man en de vrouw en het extra inkomen waarover partijen beschikten en dat werd opgenomen uit de vennootschap(pen) en met lineaire doortrekking van de tabel kosten kinderen. De man betwist dat de behoefte van [zoon] € 750,- per maand bedraagt. Het gezinsinkomen bedroeg volgens de man € 5.050,- netto per maand, zodat het redelijk is de behoefte vast te stellen op € 650,- per maand, waarbij de tabel kosten kinderen niet (lineair) dient te worden doorgetrokken. De man betwist de juistheid van het overgelegde lastenoverzicht van [zoon].
4.3 Het hof overweegt dat uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de werkgroep Alimentatienormen in het rapport kosten kinderen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van het huwelijk dan wel het latere inkomen van de niet-verzorgende ouder als dat hoger is. Het besteedbaar inkomen van partijen is onbetwist hoger dan € 3.500,- per maand, het hoogste inkomen volgens de tabel kosten kinderen. Bij dat inkomen bedraagt de behoefte volgens de tabel € 590,- per maand. Het hof is van oordeel dat de tabel niet (lineair) dient te worden doorgetrokken nu de tabel niet gebaseerd is op een rekenkundige formule maar op onderzoek van het CBS waarbij geen onderzoek is gedaan naar de uitgaven van gezinnen met kinderen met een hoger besteedbaar inkomen dan € 3.500,- per maand. Het hof stelt de behoefte van [zoon] in redelijkheid vast op het door de man aangeboden bedrag van € 650,- per maand, te vermeerderen met de premie ziektekostenverzekering die gold voor [zoon] ten tijde van de samenwoning van partijen van € 50,- per maand, in totaal dus € 700,- per maand. Het lastenoverzicht dat de vrouw heeft overgelegd en dat uitkomt op een veel hoger bedrag voor [zoon] als ook rekening wordt gehouden met de kosten voor voeding, huisvesting en premie ziektekostenverzekering, wijst het hof af omdat niet aannemelijk is gemaakt dat al deze kosten werden gemaakt voor [zoon] tijdens de samenwoning van partijen.
4.4 De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een alimentatie van € 5.000,- per maand gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk op basis van hun beider inkomen en de hoogte van de privé opnames die gemiddeld € 1.457,- netto per maand bedroegen, en haar lasten die zij begroot op € 4.000,- netto per maand. De man betwist dat en stelt dat het totale gezinsinkomen € 5.050,- netto per maand bedroeg en dat het lastenoverzicht van de vrouw overtrokken is en niet overeenstemt met de situatie tijdens de samenwoning van partijen.
4.5 Het hof overweegt dat bij het bepalen van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw rekening gehouden dient te houden met alle relevante omstandigheden waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. De inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk bestonden uit het salaris van partijen, dat de rechtbank onbestreden heeft bepaald op € 3.500,- netto per maand voor de man en € 1.050,- netto per maand voor de vrouw. Daar komen dan bij de dividenduitkering van AXA van € 10,75 per maand en de opnames in rekening-courant uit de onderneming van de man, die de rechtbank op € 500,- per maand heeft gesteld. De vrouw betoogt in hoger beroep dat het totale bedrag van deze opnames tot het inkomen moet worden gerekend waarover partijen konden beschikken, de man bestrijdt dat. Het hof overweegt dat uit de opgaaf van de accountant van de man blijkt dat deze opnames in rekening-courant in zes jaar totaal € 116.885,- bedroegen. Daarvan is € 18.000,- gebruikt voor belastingbetaling, € 16.000,- betreft de in rekening gebrachte rente over deze schuld aan de B.V. en € 33.000,- aan lasten voor de kapitaalverzekering van [bedrijf Z]. Deze uitgaven beschouwt het hof niet als lasten die het privé-uitgavenpatroon van partijen hebben doen stijgen. De betaling van de caravan van € 11.500,- is een consumptieve besteding en doet dat wel. Dit betekent dat van de opnames een deel van € 90.000,-, ofwel € 15.000,- gemiddeld per jaar (€ 1.250,- per maand netto), het besteedbaar inkomen van partijen heeft verhoogd. Het gezinsinkomen stelt het hof in redelijkheid op € 5.810,- per maand netto. Met behulp van een in de praktijk toegepaste rekenmethode, de 60%-regel, die inhoudt dat eerst het besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk wordt berekend, daarvan wordt afgetrokken de behoefte van het kind, in dit geval [zoon], en van het restant 60% wordt genomen omdat een eenpersoonshuishouden relatief duurder is dan de helft van een tweepersoonshuishouden, levert dit een netto behoefte van de vrouw op van € 3.066,- per maand.
4.6 De uitgaven van de vrouw minus die ten behoeve van [zoon] bedragen volgens het overzicht dat de vrouw als productie 5 bij brief van 9 maart 2004 aan de rechtbank heeft gezonden ruim € 4.300,- per maand. Wat er zij van de juistheid van dit overzicht -volgens de man is dit overtrokken- in ieder geval zijn daarin ook de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning opgenomen. De vrouw heeft deze last thans niet, omdat de man bereid is deze voorlopig te blijven betalen. Welke woonlast de vrouw te zijner tijd zal hebben, is nog onduidelijk zolang niet beslist is over toedeling van die woning aan de vrouw dan wel verkoop aan een derde. De huidige eigenaarslasten zouden een te hoge woonlast voor de vrouw betekenen en dienen dan ook niet maatgevend te zijn voor haar behoefte aan alimentatie na de scheiding. De vrouw is thans ziekenfondsverzekerd, hetgeen ook een besparing van lasten tot gevolg heeft. Gelet op deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om op basis van reële en redelijkerwijs te verwachten lasten van de vrouw de behoefte die hiervoor berekend is op € 3.066,- per maand netto te corrigeren.
4.7 Vervolgens dient beoordeeld te worden in hoeverre de vrouw behoeftig is, dus in hoeverre zij in eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2005 een verdiencapaciteit heeft van € 1.300,- netto per maand. De vrouw betwist die verdiencapaciteit en stelt dat van haar niet gevergd kan worden haar huidige parttime werk van 24 uur per week, verspreid over drie dagen, met ingang van 1 januari 2005 uit te breiden, gelet op de spanningen die zij ondervindt ten gevolge van de echtscheiding en het feit dat zij alleen de zorg heeft voor [zoon], die geen contact heeft met zijn vader en die veel begeleiding en aandacht nodig heeft. De man betwist dat. Het hof overweegt dat het huidige inkomen van de vrouw op basis van haar werkweek van 24 uur met haar inkomen uit het ABP-pensioen zoals hiervoor in 3.6 omschreven en rekening houdend met de extra heffingskortingen waarop de vrouw recht heeft, reeds hoger is dan € 1.300,- netto per maand, zodat deze grief van de vrouw faalt.
4.8 Alvorens te berekenen aan welk bedrag aan (bruto) alimentatie de vrouw nog behoefte heeft, zal het hof eerst berekenen welke draagkracht de man heeft.
4.9 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om enige bijdrage ten behoeve van de vrouw en [zoon] te betalen. De vrouw betwist dat en stelt dat de draagkracht van de man veel hoger is dan de rechtbank heeft berekend.
4.10 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.11 Voor de vaststelling van het inkomen van de man telt het hof evenals de rechtbank het salaris dat de vrouw voorheen ontving van de holding op bij dat van de man. De man heeft dit zelf voorgesteld in zijn verweerschrift in eerste aanleg. Dat de man wegens spanningen in verband met de echtscheiding niet optimaal functioneert zoals hij stelt onder verwijzing naar een brief van zijn huisarts van 8 september 2004 met een bijlage doet daaraan niet af. Voorts heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de onderneming deze last niet meer zou kunnen dragen. Het valt op dat de man wel stelt dat bespaard dient te worden op kosten ten gevolge van de teruggelopen omzet, maar uit de overgelegde jaarstukken blijkt dat dit nauwelijks is gebeurd. Voorts houdt het hof rekening met een verdere verhoging van het salaris dat hij zich kan toerekenen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de onderneming, berekend over het gebruikelijke aantal van drie jaar, gemiddeld een verlies heeft geleden van ruim € 7.000,- per jaar. De onderneming heeft voldoende liquiditeit en is solvabel, ook volgens de accountant van de man, en is dus in staat het over de laatste twee jaar geleden verlies te dragen, zonder dat dit het voortbestaan van de onderneming, waarin circa twaalf personen werkzaam zijn, bedreigt. Dit verlies is mede het gevolg van een toevoeging aan de pensioenreserve van de man van € 20.000,- per jaar, afschrijving op een onroerende zaak van € 4.000,- en de aanschaf in 2003 van een nieuwe auto voor de man, hetgeen volgens de accountant van de vrouw € 6.000,- per jaar extra kosten meebrengt. Volgens de verklaring van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft de man een dure Mercedes personenauto aangeschaft, terwijl in de vorige auto van de man recent nog flink geïnvesteerd was. In de situatie dat de omzet onder druk staat en de kosten moeten worden beheerst acht het hof deze uitgaven, waarvan de man de noodzaak niet nader heeft toegelicht of aangetoond, te hoog. Correctie van de toegepaste afschrijving op inventaris en vervoermiddelen acht het hof niet redelijk, omdat dergelijke bedrijfsmiddelen na verloop van tijd vervangen dienen te worden. Een correctie van € 10.000,- per jaar acht het hof kortom redelijk. Dit bedrag kan als extra salaris aan de man toegerekend worden. Het hof gaat ervan uit dat de man alles in het werk stelt en heeft gesteld om het bedrijfsresultaat te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man al omstreeks september 2003 een interim-directeur heeft aangesteld. Omdat de man zelf niet op de mondelinge behandeling is verschenen en zijn advocaat daarover geen uitsluitsel kon geven is niet bekend wat deze interim-directeur verdient. Aangenomen moet worden dat deze aanstelling in ieder geval moet leiden tot verbetering van het bedrijfsresultaat. Cijfers over 2004 heeft de man niet overgelegd, ook niet over het eerste halfjaar. De benadering van de vrouw, die stelt dat de B.V. moet worden weggedacht en het bedrijfsresultaat van een een-manszaak in aanmerking moet worden genomen, wijst het hof gelet op het voorgaande af.
4.12 Partijen zijn het er over eens dat de man geen WW-premie verschuldigd is, zodat hiermee geen rekening behoeft te worden gehouden.
4.13 De man woont thans in een recreatiewoning die eigendom is van de onderneming van de man en die te koop staat. Het hof houdt dan ook geen rekening met een woonlast boven de wooncomponent die in de bijstandsnorm is begrepen. Nu onzeker is wanneer deze woning verkocht wordt en dus wanneer de man deze dient te verlaten en nog onduidelijk is wat de gevolgen zijn van de afrekening die plaats moet vinden gelet op de huwelijksvoorwaarden van partijen, ziet het hof geen aanleiding om thans reeds vast te stellen wat een toekomstige redelijke woonlast voor de man is.
Een huur van € 1.500,- per maand voor een gemeubileerde woning, zoals de man opvoert, acht het hof voorshands onredelijk hoog.
4.14 Het hof acht voldoende aannemelijk gemaakt op basis van de opgaaf van een tussenpersoon dat de premie voor de ziektekostenverzekering voor de man alleen € 190,80 per maand bedraagt. Daarop strekt in mindering € 18,- per maand die zijn begrepen in de bijstandsnorm.
4.15 Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof de man in staat een bijdrage van
€ 1.270,- (bruto) per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en van
€ 700,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] te betalen. Vergelijking van ieders inkomen en lasten, zoals ook de rechtbank -in hoger beroep onbestreden- heeft gedaan leert dat partijen een gelijke vrije ruimte overhouden bij een bijdrage van € 840,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 4.6 en 4.7 heeft de vrouw aan deze bijdrage behoefte. Deze bijdrage acht het hof in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal het hof vaststellen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 26 mei 2004, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 12 augustus 2004 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] € 700,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt voorts dat de man aan de vrouw met ingang van 12 augustus 2004 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 840,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginkel, Mens en Van Ginhoven en is op 18 januari 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.