ECLI:NL:GHARN:2005:AS5632

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003/841
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Heisterkamp
  • A. Valk
  • J. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot erkenning medepachterschap in pachtzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem, is het hoger beroep ingesteld door [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de pachtkamer van de rechtbank te Middelburg. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde] jr als medepachter kan worden aangemerkt van een perceel grond dat in pacht is gegeven door [appellant]. Tijdens de comparitie van partijen op 22 november 2004 hebben [geïntimeerde] en [geïntimeerde] jr aangekondigd niet te zullen verschijnen, wat hen de kans ontnam om hun standpunt toe te lichten. Het hof heeft in eerdere arresten al twijfels geuit over de intenties van [geïntimeerde] jr om het medepachterschap te aanvaarden. De afwezigheid van [geïntimeerde] jr tijdens de comparitie heeft geleid tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is voor een serieuze pachtrelatie met [appellant]. Het hof heeft geoordeeld dat de gevolgen van het niet verschijnen voor rekening van [geïntimeerde] komen. De tweede grief van [appellant] slaagde, en het hof heeft het vonnis van de pachtkamer vernietigd voor zover het de erkenning van [geïntimeerde] jr als medepachter betreft. De vordering van [geïntimeerde] is alsnog afgewezen, terwijl het hof de proceskosten in hoger beroep heeft gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 1 februari 2005.

Uitspraak

1 februari 2005
pachtkamer
rolnummer 2003/841 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: aanvankelijk mr J.M.J. Huver, thans mr H. van Ravenhorst,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: aanvankelijk mr H. van Ravenhorst, thans geen.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Bij arrest van 31 augustus 2004 heeft het Hof reeds overwogen dat de eerste grief, die zich richt tegen de afwijzing door de pachtkamer van de door [appellant] gevorderde ontbinding van de pachtovereenkomst, faalt. Ten aanzien van de tweede grief, die zich richt tegen de beslissing van de pachtkamer [geïntimeerde] jr als medepachter van het verpachte aan te merken, heeft het hof overwogen twijfel te hebben bij het waarheidsgehalte van de verklaring van [geïntimeerde] jr, dat hij het medepachterschap aanvaardt, dat hij vast voornemens is het bedrijf van zijn vader en oom te zullen voortzetten en dat hij, voor zover dit nodig is voor de goede exploitatie van het bedrijf, zijn werk in loondienst zal terugbrengen tot een deeltijdbaan. Het hof heeft een comparitie van partijen voor de volle pachtkamer gelast, teneinde van partijen nadere inlichtingen te verkrijgen, waarbij het hof het voor de beantwoording van de voorliggende vraag van belang heeft geacht dat aan [geïntimeerde] en aan [geïntimeerde] jr zelf vragen kunnen worden gesteld. Om die reden is bepaald dat [geïntimeerde] ervoor zorg dient te dragen dat [geïntimeerde] jr, net als [geïntimeerde] zelf, bij die comparitie aanwezig is.
1.2 Nadat partijen hun verhinderdagen hadden opgegeven is de comparitie bepaald op 22 november 2004. Op 9 november 2004 heeft [geïntimeerde] doen berichten dat hij en [geïntimeerde] jr niet ter zitting zullen verschijnen omdat zij daartegen opzien en omdat zij van mening zijn dat aan het in de stukken gestelde niets valt toe te voegen. Tevens heeft [geïntimeerde] doen weten dat mr Van Ravenhorst zich als zijn procureur in deze zaak heeft onttrokken. De comparitie van partijen heeft geen doorgang gevonden.
De zaak is naar de rol verwezen voor voortprocederen. Na procureurswisseling aan de zijde van [appellant] heeft laatstgenoemde de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Door de aankondiging van [geïntimeerde] en [geïntimeerde] jr niet ter comparitie van partijen te zullen verschijnen heeft [geïntimeerde] de gelegenheid voorbij laten gaan om een toelichting te geven op het beweerde serieuze voornemen van [geïntimeerde] jr om het medepachterschap te aanvaarden. [geïntimeerde] jr heeft de gelegenheid van de comparitie niet te baat genomen om de bij het hof levende twijfels op dit punt weg te nemen. De gevolgen van het niet verschijnen dienen voor rekening van [geïntimeerde] te blijven.
2.2 Die gevolgen bestaan er onder meer in dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft aangetoond dat [geïntimeerde] jr als voorgesteld medepachter een serieuze pachtrelatie met [appellant] zal aangaan. Aldus dient het ervoor te worden gehouden, dat onvoldoende perspectief op goed pachterschap aan de zijde van [geïntimeerde] jr bestaat en het hof ziet dan ook, oordelend naar billijkheid, aanleiding het verzoek van [geïntimeerde] om [geïntimeerde] jr als medepachter aan te merken af te wijzen.
2.3 De tweede grief slaagt dus. Het vonnis van de pachtkamer, voor zover in conventie gewezen, zal worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. Omdat beide partijen in hoger beroep deels in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep,
vernietigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Middelburg van 7 juli 2003 voor zover de pachtkamer daarbij, oordelend in conventie, [geïntimeerde]s zoon [geïntimeerde] jr met ingang van de datum van dat vonnis als medepachter aanmerkt van het perceel grond dat [geïntimeerde] in pacht heeft van [appellant], en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst de vordering in conventie alsnog af;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs Heisterkamp, Valk en Van den Dungen en de raden ir Rogaar en ir Duenk en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 1 februari 2005.