ECLI:NL:GHARN:2005:AS7586

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/783
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • H. Houtman
  • A. Hilverda
  • K. Korthals Altes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verwijdering van een metalen wenteltrap en plateau in relatie tot uitzicht op naburige erven

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de verwijdering van een metalen wenteltrap met een plateau dat door [geïntimeerde] en haar overleden echtgenoot in september 2003 aan de achterzijde van hun woning is aangebracht. De trap bevindt zich op ongeveer 20 cm van de erfafscheiding met het erf van [appellant]. [Appellant] stelt dat de trap en het plateau moeten worden verwijderd omdat deze uitzicht bieden op zijn erf, en beroept zich op artikel 5:50 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven beperkt.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de trap met plateau als een "soortgelijk werk" in de zin van artikel 5:50 lid 1 BW moet worden aangemerkt. Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat uitzicht op het buurerf mogelijk is, niet voldoende is om het bouwwerk als een soortgelijk werk aan te merken. Het moet gaan om een bouwwerk dat geschikt is voor verblijf. Het hof concludeert dat het plateau, ondanks de bezwaren van [geïntimeerde], ruimte biedt voor een stoel en dat het gebruik ervan voor bijvoorbeeld roken of het verzorgen van planten mogelijk is.

Daarnaast heeft het hof de vraag behandeld of [appellant] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om verwijdering van de trap te vorderen. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van misbruik, omdat het plateau als een soortgelijk werk moet worden aangemerkt en er geen alternatieven zijn geboden om het uitzicht te beperken. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en beveelt [geïntimeerde] om de trap met plateau binnen twee maanden na betekening van het arrest te verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag tot een maximum van € 10.000,-. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

8 februari 2005
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/783 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant]
2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 juli 2004, in kort geding gewezen tussen appellanten (hierna in enkelvoud: [appellant]) als eisers en geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]) en [...] als gedaagden. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.1 [appellant] is bij exploot van 19 juli 2004 van genoemd vonnis in hoger beroep gekomen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] tegen het vonnis waarvan beroep één grief aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het hof bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal veroordelen om binnen twee dagen na dagtekening van het te wijzen arrest, althans een termijn als het hof in goede justitie zal vaststellen, de trap en het plateau zal verwijderen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, die van de tenuitvoerlegging van het arrest daaronder begrepen.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, een aantal nieuwe producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan beroep, zo nodig onder verbetering van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (het hof leest:) het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben beide partijen nog een akte genomen, [geïntimeerde] onder het overleggen van één productie.
2.5 Ten slotte hebben partijen de dossiers voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De beoordeling van het hoger beroep
3.1 Kern van het geschil is de vraag of de metalen wenteltrap met een plateau van ruim 1 m2 die [geïntimeerde] en haar inmiddels overleden echtgenoot [...] in september 2003 aan de achterzijde van hun woning op ongeveer 20 cm van de afscheiding met het erf van [appellant] hebben laten aanbrengen, behoort tot de “balkons of soortgelijke werken” als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [appellant] stelt dat dit het geval is en dat hij op grond daarvan aanspraak op verwijdering van de trap met plateau kan maken, nu deze uitzicht op zijn erf geeft.
3.2 Het hof stelt voorop dat uit het slot van artikel 5:50 lid 1 BW blijkt dat deze bepaling ertoe strekt de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken (HR 13 juni 2003, NJ 2003, 507). Voorts is voor het antwoord op de vraag of een werk als het onderhavige als balkon of een soortgelijk werk moet worden beschouwd, niet de bedoeling van de eigenaar van het bouwwerk beslissend, maar het gebruik waartoe het bouwwerk naar zijn aard en constructie geschikt is. Opeenvolgende eigenaren kunnen aan het bouwwerk immers verschillende bestemmingen geven. Wel geldt dat de enkele omstandigheid dat vanaf het bouwwerk uitzicht op het buurerf wordt verkregen, niet voldoende is om het als een “soortgelijk werk” aan te merken. Als dat anders zou zijn, zou elk bouwwerk binnen twee meter van de grens tussen twee erven aan het verbod van artikel 5:50 lid 1 BW onderhevig zijn. Het bouwwerk moet geschikt zijn om daarop gedurende enige tijd te verblijven. Daarvan kan sprake zijn ongeacht of het groot of klein is; de oppervlakte of de omvang is derhalve niet beslissend. Ten slotte is niet van belang of het uitzicht op bijvoorbeeld een keuken slechts zijdelings is. Uit het in artikel 5:50 lid 3 BW bepaalde volgt immers dat het verschil tussen een rechtstreeks en een zijdelings uitzicht geen rol speelt.
3.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de trap met plateau in zijn geheel binnen twee meter van de erfafscheiding staat en dat vanaf het bovenste, platte deel van de trap (het plateau) uitzicht op de tuin van [appellant] wordt gegeven, alsmede – zij het zijdelings – op zijn keuken. [appellant] stelt dat het plateau ruimte voor een (tuin)stoel biedt en dat rokers het plateau (kunnen) gebruiken om in plaats van in de aangrenzende woonkamer buiten een sigaret te roken. [geïntimeerde] voert daartegen aan dat het plaatsen van een stoel onmogelijk is, omdat de deur naar buiten openslaat en dan vrijwel de gehele oppervlakte van het plateau inneemt. Verder voert zij aan dat iemand die op het plateau staat of zit, zelf “te kijk” staat, zodat het geen geschikte verblijfplaats is om van daaruit regelmatig zijn buren te begluren.
3.4 Het hof verwerpt dit verweer van [geïntimeerde]. Daargelaten dat de openslaande deur niet het gehele plateau bestrijkt, biedt het plateau, gelet op de oppervlakte, ruimte voor een tuinstoel. Daarbij kan men de deur ofwel geheel dicht laten ofwel geheel open zetten. Verder kan het plateau worden gebruikt om staande te vertoeven, bijvoorbeeld voor het roken van een sigaret of het verzorgen van planten in bloembakken die aan de railing zouden kunnen worden bevestigd en blijkens de als productie 2 bij memorie van antwoord overgelegde foto’s ook zijn aangebracht. Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, is niet relevant of [geïntimeerde] deze activiteiten verricht; een opvolgende eigenaar kan aan het plateau een andere bestemming geven. De vraag of de buren onopgemerkt kunnen worden begluurd dan wel of iemand zelf te kijk staat, is niet relevant voor toepassing van de criteria van artikel 5:50 lid 1 BW. Nu het plateau één geheel met de trap vormt, dient ook het geheel van trap met plateau als soortgelijk werk in de zin van artikel 5:50 lid 1 BW te worden beschouwd.
3.5 Vervolgens is de vraag aan de orde of [appellant] misbruik maakt van zijn bevoegdheid verwijdering van de trap met plateau te vorderen, zoals [geïntimeerde] stelt. Van misbruik van bevoegdheid is, gelet op het in artikel 3:13 lid 2 BW bepaalde, sprake, als [appellant], in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van zijn bevoegdheid en het belang van [geïntimeerde] dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Het hof is voorlopig van oordeel dat [appellant] geen misbruik van zijn bevoegdheid maakt, nu het plateau als een soortgelijk werk in de zin van artikel 5:50 lid 1 BW dient te worden aangemerkt en niet gebleken is dat er andere mogelijkheden zijn om het uitzicht op de tuin en in de woning van [appellant] te beletten. Slechts indien de trap zo zou kunnen worden aangebracht dat deze niet voorzien is van een plateau van ruim 1 m2 waarop men gedurende enige tijd kan verblijven of wanneer het uitzicht vanaf het plateau op voor [appellant] niet hinderlijke wijze onmogelijk zou worden gemaakt, zou handhaving van een trap vanuit de woonkamer van [geïntimeerde] naar haar tuin toegestaan kunnen zijn. Hiervan is echter in dit kort geding niet gebleken. Een door [geïntimeerde] in haar pleitnota in eerste aanleg geopperde verhoging van de schutting zou, zo al realiseerbaar (hetgeen [appellant] bestrijdt), aanzienlijke kosten meebrengen en ertoe leiden dat licht aan de tuin en de keuken van [appellant] wordt onttrokken. Dat [geïntimeerde] aan de verwijdering van de trap met plateau kosten zal moeten maken en de kosten van aanleg vergeefs heeft gemaakt, leidt niet tot misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [appellant]. [geïntimeerde] is immers willens en wetens tot de aanleg van de trap overgegaan.
3.6 Het hof is derhalve voorlopig van oordeel dat [geïntimeerde] is gehouden de trap met plateau te verwijderen. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd en de vordering van [appellant] zal worden toegewezen. Wel zal het hof [geïntimeerde] meer tijd geven dan de twee dagen die [appellant] haar wil toestaan. Voorts zal de dwangsom worden gematigd tot € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-. Als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in beide instanties in de kosten van het geding worden veroordeeld.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 13 juli 2004 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad en, opnieuw rechtdoende:
beveelt [geïntimeerde] binnen twee maanden na betekening van dit arrest de trap met plateau te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [appellant] voor de eerste aanleg begroot op € 703,- voor salaris procureur en € 311,40 voor verschotten en voor het hoger beroep op € 894,- voor salaris procureur en op € 358,40 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Hilverda en Korthals Altes en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2005.