ECLI:NL:GHARN:2005:AS8206

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
006/2005
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Ginkel
  • A. Mens
  • W. Wefers Bettink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten justitiële inrichting

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een 10-jarig kind, aangeduid als [verzoeker], in een gesloten justitiële inrichting. De kinderrechter had eerder besloten tot een uithuisplaatsing op basis van ernstige gedragsproblemen van [verzoeker], die onder toezicht was gesteld en door Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJF) werd begeleid. De grootmoeder van [verzoeker] had de voogdij, maar kon niet de nodige structuur en toezicht bieden. Gedragsproblemen zoals diefstal, overlast en agressie waren frequent en leidden tot politiecontacten. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was om de ontwikkeling van [verzoeker] te beschermen en dat er geen wettelijke belemmeringen waren voor de plaatsing van een minderjarige onder de twaalf jaar in een justitiële inrichting. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter, waarbij werd vastgesteld dat de gedragsproblemen van [verzoeker] zo ernstig waren dat een gesloten plaatsing de enige optie was om zijn negatieve ontwikkeling te doorbreken. De grootmoeder en de moeder van [verzoeker] stonden achter de plaatsing in een open inrichting, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was gezien de ernst van de situatie. De beslissing van het hof werd genomen op 15 februari 2005, na een mondelinge behandeling op 7 februari 2005, waarbij [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van BJF en de grootmoeder.

Uitspraak

15 februari 2005
Familiekamer
Rekestnummer 6/2005
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, verder te noemen “[verzoeker]”,
procureur mr P.C. Plochg,
tegen
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
verweerder, verder te noemen “BJF”.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 2 december 2004, uitgesproken onder kir.nr. 103399 / JL RK 04-742.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 januari 2005, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt dat het hof die beschikking zal vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een gesloten inrichting voor de duur van drie maanden zal afwijzen.
2.2 BJF heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2005 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr D.G. Nagel, advocaat te Almere. Namens BJF zijn de heer [...], gezinsvoogd, en [...], teamleider, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming te Lelystad (verder te noemen “de raad”) is niemand verschenen. Tevens zijn verschenen mevrouw [naam moeder], verder te noemen “de moeder” en mevrouw [naam grootmoeder], de grootmoeder aan moederszijde, verder te noemen “de grootmoeder”.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van BJF van 2 februari 2005 met bijlagen, waaronder een rapport van het psychologisch onderzoek betreffende [verzoeker] van drs. A. de Jong, orthopedagoog/gz-psycholoog, van 25 januari 2005.
3 De vaststaande feiten
3.1 Uit de relatie van de moeder en [naam vader], verder te noemen “de vader”, is op 12 oktober 1994 [verzoeker] geboren. De vader heeft [verzoeker] erkend. De grootmoeder is met de voogdij over [verzoeker] belast.
3.2 De kinderrechter in de rechtbank te Zwolle-Lelystad heeft bij beschikking van 1 juli 2004 [verzoeker] onder toezicht gesteld met benoeming van BJF tot gezinsvoogdij-instelling met ingang van 6 juli 2004 voor de duur van één jaar.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Zwolle-Lelystad op 19 november 2004, heeft BJF verzocht een spoedmachtiging te verlenen [verzoeker] uit huis te plaatsen in een gesloten crisisvoorziening voor de duur van drie maanden ingaande op 19 november 2004. Bij de beschikking van 19 november 2004 heeft de kinderrechter de verzochte machtiging verleend tot 3 december 2004 en het verzoek voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 2 december 2004. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten residentiële voorziening met ingang van 3 december 2004 verlengd voor de duur van drie maanden.
3.4 [verzoeker] verblijft sedert 22 november 2004 in de justitiële jeugdinrichting “Het Poortje” te Groningen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Uit hoofde van de bestreden machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting wordt aan [verzoeker] zijn vrijheid ontnomen en is er sprake van detentie in de zin van artikel 5 lid 4 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [verzoeker] heeft dan ook het recht om de rechtmatigheid daarvan onverwijld ter toetsing aan een hogere rechter voor te leggen. Nu [verzoeker] wordt bijgestaan door een raadsvrouw is het hof van oordeel dat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep.
4.2 [verzoeker] voert aan dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn gedragsproblemen dermate zorgelijk zijn, dat hij in een gesloten residentiële voorziening een persoonlijkheidsonderzoek moet ondergaan. Deze zorgelijke gedragingen hebben immers te maken met de grootmoeder, die [verzoeker] verzorgt en opvoedt. De grootmoeder kan hem onvoldoende de nodige structuur en toezicht bieden. De mogelijkheid bestaat om [verzoeker] bij de zus van zijn moeder te plaatsen. Ook een plaatsing in een residentiële voorziening, die niet gesloten is, kan voldoende waarborgen bieden voor het afnemen van een persoonlijkheidsonderzoek. Gelet op [verzoeker]’s leeftijd, thans tien jaar, dient de uithuisplaatsing in een gesloten inrichting als laatste middel te worden toegepast. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:261 lid 4 BW en 16a lid 2 van de Beginselenwet justitiële inrichtingen, is een uithuisplaatsing in een gesloten inrichting niet bedoeld voor een kind jonger dan twaalf jaar, aldus [verzoeker]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] erkend dat er sprake is van ernstige gedragsproblemen.
4.3 BJF stelt dat de gedragsproblemen van [verzoeker] zo zorgelijk en ernstig zijn dat de bedreiging van de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van [verzoeker] niet op een andere manier kan worden geremd dan door een spoed crisisplaatsing in een gesloten inrichting. Niet alleen de grootmoeder biedt onvoldoende de structuur die [verzoeker] nodig heeft, maar ook de ouders, de familie en de school zijn niet genoeg in staat gebleken voldoende structuur te bieden. BJF is ervan overtuigd dat een open inrichting of een ambulante setting nauwelijks garanties kan bieden die voorkomen dat de gedragsproblemen zich weer voor gaan doen met een groot risico voor schadelijke gevolgen voor [verzoeker] en zijn omgeving. Inmiddels is het persoonlijkheidsonderzoek afgerond. Uithuisplaatsing in een gesloten inrichting is naar de overtuiging van BJF noodzakelijk om een begin te maken met het afwenden van de bedreigde ontwikkeling van [verzoeker]. In aanvulling op het voorgaande is tijdens de mondelinge behandeling namens BJF aangevoerd dat [verzoeker] op korte termijn, binnen één à twee weken, wordt geplaatst in de open inrichting Nieuw Veldzicht in Almere-Haven. De gesloten plaatsing is noodzakelijk geweest om het persoonlijkheidsonderzoek te kunnen verrichten en om de negatieve ontwikkeling te kunnen doorbreken. Het doet BJF genoegen van de moeder en de grootmoeder te horen dat zij achter plaatsing van [verzoeker] in Nieuw Veldzicht staan.
4.4 Uit het evaluatierapport van BJF, opgesteld in september 2004, blijkt dat de moeder in vreemdelingenbewaring in Amersfoort heeft verbleven en dat [verzoeker] door de grootmoeder wordt opgevoed. Volgens de grootmoeder zijn er geen noemenswaardige problemen met [verzoeker] in de thuissituatie. Buiten de thuissituatie worden echter regelmatig gedragsproblemen gesignaleerd door bijvoorbeeld de politie en de school. Zo vertoonde [verzoeker] in 2001 ‘straatgedrag’. Hij was de leider van een groep die achter hem aanliep. Hij pakte stiekem dingen weg, kwam vaak te laat op school, zorgde voor overlast in de buurt - zoals pesten van kinderen, omgooien van vuilnisbakken etcetera - en kwam regelmatig in aanraking met de politie. Ook trok hij regelmatig zijn broek naar beneden en vond hij het interessant om zijn geslachtsdeel te laten zien. In april en oktober 2003 is er aangifte gedaan bij de politie van diefstallen van een fiets door [verzoeker], in augustus 2003 heeft [verzoeker] bekend dat hij de tas van de schooldirecteur heeft gestolen en in oktober 2003 heeft [verzoeker] brand gesticht in het toilet op school. In februari 2004 komt [verzoeker] erg vaak te laat op school. Ook na gesprekken tussen de familie van [verzoeker] en de leerplichtambtenaar, waarbij is afgesproken dat [verzoeker] naar school zal worden gebracht, blijft hij te laat op school komen. In juni 2004 heeft [verzoeker] bekend dat hij de portemonnee van een leerkracht heeft gestolen. In juli 2004 wordt Intensieve Orthopedagogische Gezinsbegeleiding afgewezen omdat de familie weerstand heeft tegen hulpverlening in het algemeen en omdat de ernst van de gedragsproblemen van [verzoeker] van zodanige aard zijn dat deze niet met een naschoolse behandeling op een adequate wijze aangepakt kunnen worden. Ten aanzien van [verzoeker] is sprake van zorgwekkende gedragsaspecten. Hij accepteert geen gezag van volwassenen, hij is verbaal agressief, hij luistert niet (meer) naar leerkrachten, hij is soms moeilijk te bereiken (leeft in zijn eigen wereld, laat niemand toe en hij is onverschillig), hij denkt dat anderen het op hem gemunt hebben, hij zwerft op straat met andere jongens, hij bedreigt andere leerlingen waarbij hij een aantal malen een vlindermes heeft gebruikt, hij toont geen spijt, hij glijdt in snel tempo steeds verder af en hij heeft regelmatig politiecontacten. Bij de politie staat [verzoeker] bekend als criminele veelpleger.
Als de grootmoeder met dit gedrag van [verzoeker] wordt geconfronteerd dan geeft ze aan dat het wel goed komt. Ze dreigt [verzoeker] met allerlei straffen en denkt hiermee zijn gedragsproblemen op te lossen. De condities in de thuissituatie zijn onvoldoende. Voor de grootmoeder valt de verzorging en opvoeding van [verzoeker] en de andere kinderen in het gezin heel zwaar. Ze kan onder andere het toezicht en de structuur, die de kinderen nodig hebben, onvoldoende bieden. Daarnaast hebben de kinderen begeleiding nodig. Het druist in tegen het belang van [verzoeker] om hem thuis te laten in een bijzonder slechte pedagogische situatie, aldus het evaluatierapport.
4.5 Uit het rapport van het psychologisch onderzoek van drs. A. de Jong van 25 januari 2005 blijkt dat [verzoeker] een gedragsstoornis van in principe psychiatrische aard vertoont. Deze stoornis is van zodanig ernstige aard dat er ondanks de jeugdige leeftijd van [verzoeker] al sprake is van een ontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Om de dreiging van deze ontwikkeling af te wenden heeft [verzoeker] intensieve behandeling nodig in een orthopedagogische setting. De behandeling zal in eerste instantie gericht moeten zijn op het bieden van een gestructureerd en consequent opvoedingsklimaat. Vervolgens zal de behandeling gericht moeten zijn op gedragsverandering en het ontwikkelen van competenties. [verzoeker] heeft een zeer gestructureerde, consequente gedragscorrigerende pedagogische benadering nodig, waarbij de affectieve relatie op enige afstand dient te worden gehouden. Om een behandeling in een behandelinrichting enige kans van slagen te geven is een nauwe samenwerking met het gezin onontbeerlijk. De loyaliteiten van [verzoeker] zijn zodanig sterk dat hij altijd naar zijn familie toe zal trekken. Het is belangrijk dat de familie, de behandelinrichting en de jeugdbescherming één lijn trekken en het opzetten van een goede onderlinge werkrelatie met de grootmoeder en de moeder is daarom van groot belang en geniet de hoogste prioriteit.
4.6 De moeder en de grootmoeder hebben tijdens de mondelinge behandeling erkend dat [verzoeker] ernstige gedragsproblemen vertoont. Zij zijn het eens met een uithuisplaatsing van [verzoeker] in de open inrichting Nieuw Veldzicht in Almere.
4.8 Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW, zoals dat gold tot 1 januari 2005, kan de kinderrechter de gezinsvoogdij-instelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Plaatsing in een gesloten inrichting als bedoeld in artikel 1:261 lid 3 BW wordt slechts verleend, indien zij vereist is wegens ernstige gedragsproblemen van de minderjarige.
4.9 Vaststaat dat er sprake is van ernstige gedragsproblemen, ook [verzoeker] ziet dat in. Hij stelt dat deze problemen niet van zodanige aard zijn dat hij geplaatst dient te worden in een gesloten inrichting, mede gelet op zijn leeftijd.
4.10 Het hof is van oordeel dat de huidige wetgeving niet aan een plaatsing van een kind jonger dan twaalf jaar in een justitiële jeugdinrichting in de weg staat. [verzoeker] beroept zich op het Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming van 22 februari 1990 (Stb. 1990, 112) en stelt dat gelet op het bepaalde in dit besluit geen wettelijke basis bestaat om een minderjarige jonger dan twaalf jaar, verder te noemen “twaalfminner”, in een justitiële jeugdinrichting te plaatsen. Dit besluit, dat onder meer van toepassing was op minderjarigen van twaalf jaar en ouder die ingevolge artikel 1:261 lid 3 BW uit huis geplaatst zijn in een justitiële jeugdinrichting, is op 1 september 2001 vervallen met de inwerkingtreding van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen van 5 juni 2001 (Stb. 2001, 350). Laatstgenoemde regeling kent geen minimum leeftijd voor plaatsing in een justitiële jeugdinrichting. Hetzelfde geldt voor de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Er is dan ook geen wettelijk beletsel voor plaatsing van een “twaalfminner” in een justitiële jeugdinrichting. Ook in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt geen onderscheid gemaakt tussen “twaalfminners” en minderjarigen van twaalf jaar en ouder. Artikel 16a van deze wet, waarop [verzoeker] zich beroept, heeft betrekking op het plaatsen van een minderjarige van ten minste twaalf jaar oud in een politiecel en doet daarom naar het oordeel van het hof niet af aan het voorgaande.
4.11 Het hof is voorts van oordeel dat de kinderrechter gelet op de ernstige gedragsproblemen van [verzoeker] terecht een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing heeft verleend. Uit de overgelegde stukken is immers gebleken dat [verzoeker] een reeks aan strafbare feiten heeft gepleegd, dat hij bij de politie bekend staat als criminele veelpleger en dat hij steeds verder afgleed. De grootmoeder, die het gezag over [verzoeker] uitoefent, was kennelijk niet in staat om [verzoeker] op het juiste spoor te houden. De machtiging uithuisplaatsing in een gesloten inrichting was naar het oordeel van het hof de enige oplossing om de negatieve tendens waarin [verzoeker] verkeerde te doorbreken en om een persoonlijkheidsonderzoek mogelijk te maken. Het hof acht niet aannemelijk dat een minder verstrekkende maatregel, zoals het plaatsen in een open inrichting of bij familie - de moeder of de tante van [verzoeker] - er toe zou hebben geleid dat [verzoeker] zou hebben meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek. Gelet op het feit dat [verzoeker] geregeld is weggelopen uit de crisisopvang te [woonplaats] acht het hof aannemelijk dat [verzoeker] ook zou zijn weggelopen indien hij niet gesloten zou zijn geplaatst en dat dan het persoonlijkheidsonderzoek niet zou hebben plaatsgevonden.
4.12 Het hof gaat ervan uit dat [verzoeker] binnen afzienbare tijd in Nieuw Veldzicht te Almere kan worden geplaatst. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de termijn van de bestreden beschikking te verkorten.
4.13 Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking dient te bekrachtigen.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 2 december 2004.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginkel, Mens en Wefers Bettink en is op 15 februari 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.