ECLI:NL:GHARN:2005:AS9033

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
748/2004
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Hooft Graafland
  • Mens
  • Schaafsma-Beversluis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de alimentatiebijdrage tijdens schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de alimentatiebijdrage voor de kinderen van partijen, in het kader van de schuldsaneringsregeling van de man. De vrouw, verzoekster in het principaal beroep, had de rechtbank verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te verhogen, terwijl de man, verweerder in het principaal beroep, in incidenteel beroep verzocht om de bijdrage op nihil vast te stellen. De man was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [S.] en had te maken met financiële problemen, die mede het gevolg waren van de schulden van zijn vrouw. De rechtbank had eerder de bijdrage vastgesteld op € 45,- per kind per maand, maar het hof oordeelde dat de man, gezien zijn schuldsaneringsregeling, niet in staat was om deze bijdrage te betalen. Het hof volgde de aanbevelingen van de werkgroep alimentatienormen en stelde de alimentatie voor de duur van de schuldsanering op nihil vast. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van de kinderen en de financiële situatie van de alimentatieplichtige in overweging te nemen.

Uitspraak

1 maart 2005
Familiekamer
Rekestnummer 748/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr W.T.J. Raaymakers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr J. Zandberg.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 1 juni 2004, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 108867 / FA RK 04-10144.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 30 augustus 2004, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende met ingang van 1 februari 2004 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen [B.] en [D.] vast te stellen op € 131,64 per maand en voor de hierna te noemen [T.] op € 124,64 per maand, althans op zodanig bedrag met ingang van zodanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 september 2004, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft hij tevens incidenteel beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof in het principaal appèl het verzoek van de vrouw af te wijzen en in het incidenteel appèl de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 februari 2004 op nihil vast te stellen, althans op zodanig bedrag als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 20 oktober 2004, waarin zij het hof verzoekt om het verzoek van de man af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2005 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door haar procureur en de man bijgestaan door mr P.R. Poortman, advocaat te Zevenaar.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een na de mondelinge behandeling ingekomen brief van de advocaat van de man van 26 januari 2005 met als bijlagen de berekening van de rechter-commissaris inzake de bijdrage aan de boedel, het advies van de rechter-commissaris aan de man om nihilstelling van de kinderalimentatie te vragen, een brief van de bewindvoerder van 20 augustus 2004 gericht aan de man en de hierna te noemen [S.], alsmede een beschikking van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 10 april 2002 en een faxbericht van de procureur van de vrouw van 2 februari 2005.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 21 augustus 1986 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 28 juni 2001 heeft de rechtbank te Arnhem echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 14 augustus 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [B.] (verder te noemen “[B.]”), op 15 juli 1990;
- [D.] (verder te noemen “[D.]”) op 14 oktober 1992 en
- [T.] (verder te noemen “[T.]”), op 15 februari 1995,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Partijen hebben in het door hen op 3 mei 2001 ondertekende echtscheidingsconvenant de gevolgen van hun echtscheiding geregeld en zijn daarin ondermeer overeengekomen dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop partijen gescheiden zijn gaan wonen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen f 264,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van elke maand en dat die bijdrage jaarlijks, te beginnen met ingang van 1 januari 2002, wordt verhoogd volgens de thans geldende wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a B.W. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de inhoud van dat convenant deel uitmaakt van die beschikking. De bijdrage bedraagt ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2004 € 133,45.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Arnhem op 19 januari 2004, heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 28 juni 2001 te wijzigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 14 juli 2003 vast te stellen op nihil, althans met ingang van een zodanige datum op een zodanig lager bedrag als de rechtbank juist acht. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 28 juni 2001 (en voor zover nodig het echtscheidingsconvenant) gewijzigd en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 februari 2004 gedurende de periode dat de schuldsaneringsregeling op de man van toepassing is, op € 45,- per kind per maand vastgesteld.
Ten aanzien van de man
3.5 De man is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [S.] (verder te noemen "[S.]"). [S.] ontvangt een uitkering krachtens de Ziektewet van € 400,- netto per maand. Haar twee minderjarige kinderen uit een eerder huwelijk wonen bij haar en de man. [S.] ontvangt van de vader van die kinderen een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding van € 200,- per maand. Het inkomen van de man bedraagt blijkens de jaaropgave 2003 over dat jaar € 25.001,-. De man is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.
Bij vonnissen van 14 juli 2003 heeft de rechtbank te Arnhem de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken zowel ten aanzien van de man als van [S.]. De man en [S.] dienen ingevolge de beslissing van de rechter-commissaris in het kader van die regeling € 441,- per maand en sedert juni 2004 € 589,87 per maand af te lossen op de schulden.
3.6 De huur van de door de man en [S.] bewoonde woning bedroeg tot 1 juli 2004 € 376,62 per maand en met ingang van die datum € 385,- per maand.
De overige lasten van de man bedragen per maand:
- € 90,- aan kosten omgangsregeling;
- € 22,90 aan premie aanvullende ziektekostenverzekering.
Ten aanzien van de vrouw
3.7 De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin. Zij ontvangt inkomen uit arbeid en extra heffingskortingen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 De man betwist niet dat de kinderen behoefte hebben aan de geldende, overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding maar hij stelt dat hij geen draagkracht heeft om die bijdrage te betalen zolang de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is. De vrouw betwist dat.
4.2 Het hof overweegt dat de werkgroep Alimentatienormen adviseert om, indien geen twijfel bestaat over de gegrondheid van de toelating tot de schuldsanering, de beslissing van de rechter-commissaris te volgen en de alimentatie voor de duur van de schuldsanering op nihil te stellen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 25 januari 2002, NJ 2002, 314 beslist dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek om nihilstelling van de alimentatie in aanmerking kan nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en hij veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen nemen.
4.3 Het feit dat de man in de schuldsanering is gekomen is mede het gevolg van de omstandigheid dat de man is gehuwd met [S.] en wel in gemeenschap van goederen. Na de huwelijkssluiting bleek de man dat [S.] veel meer schulden had dan hij voordien wist. De schulden die de man zelf had voordat dit huwelijk werd gesloten waren in belangrijke mate reeds in de loop van de tijd afgelost. Het restant bedrag bedroeg circa € 5.500,-. De schulden van [S.] bedroegen circa € 50.000,-. Niet valt aan te nemen dat de man en [S.] zonder noodzaak en op eigen initiatief in de schuldsaneringsregeling zijn gekomen. Bovendien heeft de man het thans niet in zijn macht zijn financiële situatie zo te regelen dat hij wel aan zijn onderhoudsverplichtingen kan voldoen. Vaststaat dat de rechter-commissaris de man heeft opgedragen nihilstelling van de alimentatie te vragen. De kinderen hebben er belang bij dat de alimentatie ook tijdens de schuldsanering betaald wordt, maar daar staat tegenover dat de man er belang bij heeft dat hij en [S.] éénmalig in de gelegenheid worden gesteld hun schulden met een zo hoog mogelijk bedrag af te lossen waarna een schone lei kan worden verkregen zodat de man na afloop van de schuldsaneringsregeling de geldende alimentatie weer gaat betalen. Al deze belangen in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat het ook in dit geval redelijk is de aanbeveling van de werkgroep alimentatienormen te volgen en de alimentatie voor de duur van de schuldsaneringsregeling op nihil vast te stellen. Dit oordeel wordt niet anders ook al blijkt uit de berekening van de beslagvrije voet van januari 2004 zoals door de rechter-commissaris goedgekeurd en uit de berekening van de beslagvrije voet van juni 2004 dat met € 135,- per maand aan alimentatie is rekening gehouden nu de man heeft toegelicht dat dit is gebeurd in afwachting van de beslissing op (het hoger beroep van) het verzoek om nihilstelling van de alimentatie en aan te nemen valt dat de rechter-commissaris na deze uitspraak het maandelijks af te lossen bedrag dienovereenkomstig zal aanpassen.
4.4 Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om de terugwerkende kracht te beperken tot 1 juni 2004 overweegt het hof dat de rechter die heeft te oordelen over een verzoek tot vaststelling of wijziging van een bijdrage met terugwerkende kracht van deze bevoegdheid behoedzaam gebruik dient te maken. De rechter zal moeten beoordelen in hoeverre in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde kan worden verlangd dat deze gehouden is tot terugbetaling van hetgeen in overeenstemming met de behoefte van de kinderen reeds is uitgegeven. Een dergelijke beslissing vraagt in het bijzonder om een toereikende motivering als, zoals in het onderhavige geval, verweer is gevoerd dat erop neerkomt dat een bedrag moet worden terugbetaald en de onderhoudsgerechtigde daartoe niet in staat is (HR 20 september 2002, NJ 2003, 47).
Het hof oordeelt als volgt. De man heeft zijn verzoek tot nihilstelling, althans verlaging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bij de rechtbank ingediend op 19 januari 2004. De vrouw heeft vanaf die datum, doch in ieder geval vanaf 1 februari 2004, rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de hoogte van genoemde bijdrage en zij heeft haar stelling dat zij eerst met ingang van 1 juni 2004 in aanmerking kan komen voor een aanvullende bijstandsuitkering, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de terugwerkende kracht tot 1 juni 2004 te beperken dan ook af.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 1 juni 2004 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 28 juni 2001, alsmede het echtscheidingsconvenant van 3 mei 2001, voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is vastgesteld, en stelt deze bijdrage met ingang van 1 februari 2004 en zolang de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man van toepassing is vast op nihil;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Hooft Graafland, Mens en Schaafsma-Beversluis en is op 1 maart 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.