ECLI:NL:GHARN:2005:AS9327

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/294
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Heisterkamp
  • M. Valk
  • J. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De vraag of een pachter zijn bietenquotum zonder toestemming van de verpachter kan vervreemden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een pachter, die grond pacht waarop suikerbieten worden geteeld, zijn basisreferentie polsuiker (bietenquotum) aan derden kan vervreemden zonder toestemming van de verpachter. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M. Bosnak, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Middelburg, waarin de vorderingen van de pachter als ongegrond waren afgewezen. De appellant stelde dat hij vrij was om zijn bietenquotum te verhandelen zonder toestemming van de verpachter, Fortis Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. P.C. Plochg.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de pachter niet vrijstaat om het bietenquotum zonder toestemming van de verpachter te vervreemden. Het hof oordeelde dat de verplichting van de pachter om het met de pachtgrond samenhangende bietenquotum ter beschikking van de verpachter te stellen, niet is gewijzigd door de invoering van het Suikersysteem 2002. De appellant had betoogd dat deze wijziging hem vrijstelde van de verplichting om toestemming te vragen, maar het hof verwierp dit standpunt.

Het hof heeft verder overwogen dat de redelijkheid en billijkheid in de verhouding tussen pachter en verpachter meebrengt dat de pachter, indien hij zonder toestemming van de verpachter het bietenquotum aan een derde heeft overgeschreven, een schadevergoeding aan de verpachter verschuldigd is ter hoogte van 50% van de verkeerswaarde van het overgeschreven quotum. De uitspraak van het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer, met verbetering van gronden, en veroordeelt beide partijen in hun eigen proceskosten.

Uitspraak

1 maart 2005
pachtkamer
rolnummer 2004/294 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Fortis Vastgoed B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C. Plochg.
1 De procedure in eerste aanleg
De pachtkamer van de rechtbank te Middelburg, sectie kanton, locatie Zierikzee, heeft op 20 februari 2004 een vonnis gewezen tussen appellant (verder te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (verder te noemen: Fortis) als gedaagde. Naar dit vonnis, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht, wordt verwezen voor de procesgang in eerste aanleg, de in die instantie genomen beslissing en de gronden daarvoor.
2 De procedure in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 19 maart 2004 is [appellant] in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis met dagvaarding van Fortis voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder wijziging van zijn eis tegen dat vonnis vijf grieven aangevoerd en toegelicht en heeft hij geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest voor recht zal verklaren dat de door [appellant] voorgenomen verkoop en levering van 15.000 kg polsuiker (basisreferentie) niet is onderworpen aan enige toestemming van Fortis, en (primair) dat de door [appellant] bij verkoop gerealiseerde opbrengst geheel aan hem toekomt, althans (subsidiair) dat [appellant] na verkoop tot niet meer zal zijn gehouden dan dat hij de helft van de bij verkoop gerealiseerde opbrengst aan Fortis dient door te betalen met veroordeling van elk der partijen in de eigen kosten.
2.3 Fortis heeft bij memorie van antwoord onder overlegging van twee producties verweer gevoerd met conclusie dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van elk der partijen in de eigen kosten.
2.4 Ter zitting van het hof van 24 januari 2005 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. G.M.F. Snijders, advocaat te Utrecht, en Fortis door mr. N.S. Commijs, advocaat te Apeldoorn. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd. Mr. Snijders heeft ten behoeve van zijn pleidooi op voorhand aan het hof en aan de wederpartij twee producties doen toekomen.
2.5 Hierna hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De grieven
Deze luiden:
I Ten onrechte heeft de pachtkamer in eerste aanleg in rechtsoverweging 3.18 van het vonnis waarvan beroep overwogen dat de redenering van de Pachtkamer van het Gerechtshof te Arnhem, dat de teelt van suikerbieten hoofdzakelijk afhangt van aard en kwaliteit van de grond (zie r.o. 3.17) “nog onverkort geldt” (aangezien de invoering van het Suikersysteem 2002 in de wijze waarop bieten worden geteeld uiteraard geen wijziging heeft gebracht).
II Ten onrechte heeft de pachtkamer in eerste aanleg in rechtsoverweging 3.20 van het vonnis waarvan beroep overwogen: “Aannemelijk is dan ook dat met de overweging in de considerans, als hiervoor weergegeven onder 3.14, is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de bestaande situatie niet werd gewijzigd.”
III Ten onrechte heeft de pachtkamer in eerste aanleg in rechtsoverweging 3.21 overwogen: “Die overweging kan dan worden opgevat als een derdenbeding in de zin van art. 6:253 BW waarbij suikerfabrikanten en organisaties van telers hebben afgesproken dat een derde, zoals een verpachter, het recht verkreeg zich op de overeenkomst te beroepen. Uit het standpunt van Amev volgt dat zij dit beding heeft aanvaard zodat [appellant] ook geen vergoedingsrecht heeft verkregen”.
IV Ten onrechte heeft de pachtkamer in eerste aanleg in rechtsoverweging 3.25 overwogen: “Naar het oordeel van de pachtkamer is met deze regeling slechts in zo’n geringe mate afgeweken van het voorheen geldende systeem van sterke grondgebondenheid van het suikerquotum dat er onvoldoende aanleiding is om te kunnen concluderen dat de teler wel een vergoedingsrecht heeft verkregen.”
V Ten onrechte heeft de pachtkamer in eerste aanleg de vorderingen van pachter als ongegrond afgewezen.
4 De vaststaande feiten
4.1 Het hof zal uitgaan van de feiten die de pachtkamer in eerste aanleg heeft vastgesteld in haar vonnis onder 1a - c, nu tegen deze vaststelling geen grieven zijn gericht of bezwaren zijn geuit. De in eerste aanleg vastgestelde feiten zijn de volgende.
4.2 Bij schriftelijke pachtovereenkomst van december 1983 heeft Amev met ingang van 1 november 1983 en voor de duur van 12 jaren aan de vader van [appellant] verpacht een hofstede, gelegen te [...], groot ongeveer 47.80.20 ha. Deze pachtovereenkomst is op 6 april 1984 goedgekeurd door de grondkamer.
4.3 Bij schriftelijke wijzigingsovereenkomst van 14 april 1994 is [appellant] met ingang van 1 mei 1994 in de plaats gesteld als pachter. Deze wijzigingsovereenkomst is op 20 mei 1994 goedgekeurd door de grondkamer.
4.4 Aan [appellant] is een suikerquotum toegekend. Bij brief van 25 juli 2002 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] aan Amev medegedeeld dat [appellant] het voornemen heeft om 15.000 kg polsuiker (basisreferentie) van zijn suikerquotum te verkopen en Amev verzocht mede te delen of zij dat accepteert. Bij brief van 30 juli 2002 heeft Amev medegedeeld dat zij daarmee niet instemt.
5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 De onderhavige procedure betreft de vraag of het een pachter, die grond pacht waarop suikerbieten worden geteeld, vrijstaat om zijn basisreferentie polsuiker (verder te noemen: het bietenquotum) aan derden te vervreemden zonder toestemming van zijn verpachter. Zowel bij bevestigende als bij ontkennende beantwoording van deze vraag is tevens aan de orde de vraag of de pachter aan zijn verpachter, respectievelijk de verpachter aan zijn pachter, in dat verband een vergoeding verschuldigd is en zo ja, hoe hoog deze vergoeding dient te zijn.
5.2 Het samenstel van de grieven leent zich voor een algemene beoordeling.
5.3 Het hof heeft in zijn arresten van 29 november 1994 (gepubliceerd in het tijdschrift Agrarisch Recht, jaargang 1995, onder nr. 4742) en 14 januari 1997 (gepubliceerd in dat tijdschrift, jaargang 1998, onder nr. 4918) aan de hand van de indertijd van toepassing zijnde Suikersystemen beslist dat het met de gepachte grond naar evenredigheid samenhangende bietenquotum aan het einde van de pacht ter beschikking van de verpachter van die grond moest worden gesteld. Deze uitspraken moeten aldus worden begrepen, dat de eerste versies van het suikersysteem hebben geleid tot het ontstaan van een op naam van de teler geregistreerd vermogensrecht dat naar evenredigheid is gaan samenhangen met het voor de suikerbietenproductie gebruikte areaal van die teler, waartoe ook kan behoren gepachte grond. Die samenhang brengt mee, dat het een pachter in verband met artikel 25, lid 2 van de Pachtwet en de redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen partijen bij de pachtovereenkomst beheerst in het algemeen niet zal vrijstaan om aan het einde van de pachtovereenkomst de pachtgrond aan zijn verpachter ter beschikking te stellen zonder het daarmee samenhangende bietenquotum.
5.4 Het hof begrijpt [appellant] aldus, dat hij betoogt dat vanaf het Suikersysteem 2002 de grondgebondenheid van het suikerquotum is losgelaten omdat is toegestaan dat het bietenquotum wordt overgeschreven zonder daarbij grond te leveren. Dit zou volgens hem betekenen dat hij geheel vrij is in het verhandelen van zijn bietenquotum en daarvoor geen toestemming van Fortis nodig heeft. Naar het oordeel van het hof kan deze wijziging in de overschrijvingsmogelijkheden die het Suikersysteem 2002 biedt echter niet ten nadele strekken van de onder eerdere systemen verkregen rechten van verpachters. Dit lijkt ook te zijn onderkend in het Suikersysteem 2002 (considerans en artikel 16 lid 1 onder b); het hof constateert in dit verband bovendien dat in dit suikersysteem nog steeds een regeling is gewijd aan de overschrijving van basisreferentie bij beëindiging van pachtovereenkomsten (artikelen 13 en 14). Een en ander betekent, dat het Suikersysteem 2002 geen wijziging heeft gebracht in de verplichting van de pachter om aan het einde van de pachtovereenkomst het met de pachtgrond samenhangende bietenquotum ter beschikking van zijn verpachter te stellen. Overigens onderschrijft het hof het standpunt van [appellant] waar hij aanvoert dat de considerans en artikel 16 lid 1 onder b van het Suikersysteem 2002 niet (ook niet via derdenbeding) kunnen dienen als argument dat de uitkomst van de arresten van deze pachtkamer uit 1994 en 1997 ook in het onderhavige geval móet gelden.
5.5 Het mogelijke feit dat de verpachter geen teler is doet aan de zojuist genoemde verplichting van de pachter niet af. Indien overschrijving naar de verpachter niet mogelijk is brengen de redelijkheid en billijkheid die de afwikkeling van de pachtovereenkomst beheersen mee dat de pachter, indien de verpachter dit verlangt, zijn medewerking dient te verlenen aan overschrijving van de basisreferentie naar een door de verpachter aan te wijzen opvolgende teler.
5.6 Uit het voorgaande vloeit voort dat de grieven 2 en 3 van [appellant] (gedeeltelijk) gegrond zijn. Dit kan echter niet leiden tot toewijzing van zijn vordering. Zijn primaire en subsidiaire standpunten zoals verwoord in de memorie van grieven onder nrs. 14.9 en 14.10 en in de conclusie gaan immers beide uit van een sinds 2002 bestaande vrijheid voor de pachter om buiten zijn verpachter om het bietenquotum te laten overschrijven naar een derde. Dit standpunt, dat de basis van de gehele vordering van [appellant] vormt, is in het bovenstaande verworpen. Het vonnis waarvan beroep dient derhalve met wijziging van gronden te worden bekrachtigd.
5.7 Het hof ziet in het kennelijk principiële karakter van deze zaak, in de overwegingen van de pachtrechter in eerste aanleg over een vergoedingsplicht en in de aandacht die partijen aan dit aspect hebben gewijd, aanleiding om enige rechtsoverwegingen ten overvloede (5.8 – 5.11) te wijden aan de vraag, of de pachter een vergoeding toekomt indien hij bietenquotum aan zijn verpachter of aan een door deze aangewezen derde moet afstaan. Namens [appellant] is ook verzocht tot het zo nodig opnemen van dergelijke overwegingen in verband met het principiële karakter van de zaak.
5.8 In zijn onder 5.3 bedoelde arresten heeft het hof geoordeeld dat de regels van het grondgebonden systeem geen aanknopingspunt biedt voor een vergoeding voor de pachter en dat het ontstaan van een bietenreferentie voornamelijk is toe te schrijven aan de aard en kwaliteit van de grond, terwijl de invloed van de teler – uitgaande van diens vakkundigheid – op de opbrengst beperkt is. Het hof heeft hierin aanleiding gezien tot het oordeel, dat het met het gepachte samenhangende bietenquotum toekomt aan de verpachter zonder dat deze hiervoor een vergoeding aan zijn pachter verschuldigd is. Dit oordeel is in de literatuur op veel kritiek gestuit. Het hof heeft in die kritiek aanleiding gezien om zijn beslissing op dit punt te heroverwegen en komt thans op die beslissing terug. Het hof overweegt nu, dat weliswaar de verpachter door het ter beschikking stellen van voor de bietenteelt geschikte grond een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming en handhaving van het bietenquotum, maar dat ook de pachter een voor die totstandkoming en handhaving essentiële bijdrage heeft geleverd door de teelt van het gewas en het aanwenden van voor die teelt benodigd(e) zaaizaad, bemesting, gewasbescherming en dergelijke. Zelfs indien de invloed van de teler, uitgaande van vakkundige bedrijfsvoering, op de opbrengst per hectare beperkt zou zijn, zoals in het arrest van 1994 is overwogen, ziet het hof hierin bij nader inzien geen voldoende reden om de bijdrage van de teler op nihil te stellen.
5.9 Het hof neemt bij een en ander tevens het volgende in aanmerking. De bijdragen van pachter en verpachter in de opbouw en instandhouding van het bietenquotum zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en waren beide nodig voor het ontstaan van het bietenquotum, terwijl de aanspraak op dit quotum is terug te voeren op een overheidsmaatregel zonder dat de inspanningen van pachter en verpachter waren gericht op de verkrijging van dat vermogensrecht en zonder dat zij bij het nemen van hun beslissingen rekening hebben gehouden met de door de invoering van de respectieve suikersystemen ontstane situatie. Onder deze omstandigheden dient weging achteraf van factoren zoals mate van inzet, vakbekwaamheid en investeringen van de pachter enerzijds, de kwaliteit van de door de verpachter beschikbaar gestelde grond anderzijds en de mate waarin een en ander aan de suikerbietenproductie heeft bijgedragen achterwege te blijven, voor zover dit niet op grond van zeer bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (vergelijk het arrest van dit hof inzake het melkquotum van 24 september 1996, gepubliceerd in het tijdschrift Agrarisch Recht, jaargang 1997 onder nr. 4896). In het onderhavige geval is van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken.
5.10 Een en ander leidt thans tot het - voor het onderhavige geval ten overvloede gegeven - oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om de bijdrage van de pachter in de opbouw en instandhouding van het bietenquotum op een lager percentage te stellen dan de bijdrage van de verpachter, hetgeen betekent dat de redelijkheid en billijkheid die bij de afwikkeling van de pachtovereenkomst in acht dient te worden genomen de pachter recht geven op 50% van de verkeerswaarde van het aan de verpachter afgestane bietenquotum. Indien de pachter zonder toestemming van zijn verpachter het met het gepachte samenhangende bietenquotum heeft overgeschreven naar een derde, zoals in het onderhavige geval, dient hij aan zijn verpachter een schadevergoeding te betalen ter grootte van 50% van de verkeerswaarde van het overgeschreven quotum.
5.11 Het hof overweegt nog dat de eisen van de rechtszekerheid en de redelijkheid en billijkheid er in beginsel aan in de weg zullen staan dat met succes reeds totstandgekomen overeenkomsten of onherroepelijke rechterlijke uitspraken omtrent (vergoedingen voor) het bietenquotum op grond van dit arrest of het gelijktijdig gewezen arrest in de zaak met rolnummer 2004/329 ter discussie kunnen worden gesteld. In de onderhavige zaak speelt dit geen rol, nu nog geen overeenkomst is tot stand gekomen, doch slechts van een voorgenomen verkoop sprake is.
5.12 De slotsom luidt, dat het vonnis waarvan beroep met verbetering van gronden dient te worden bekrachtigd. Nu beide partijen hebben geconcludeerd dat iedere partij in de eigen proceskosten wordt veroordeeld, zal het hof dit voor het hoger beroep volgen.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep,
bekrachtigt met verbetering van gronden het tussen partijen gewezen vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Middelburg, sectie kanton, locatie Zierikzee, van 20 februari 2004, waarvan beroep;
veroordeelt iedere partij in de eigen kosten van het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van den Dungen en de raden mr. ing. Jansens van Gellicum en ing. Hamelink en is uitgesproken in tegenwoor-digheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 1 maart 2005.