4.6 [appellant] wijst erop dat tijdens de onderhavige verzetprocedure in eerste aanleg overleg is gevoerd tussen hem en de gemeente, hetgeen geleid heeft tot de verlening van een lichte bouwvergunning. Voor zover hij zich erop beroept dat de situatie daardoor inmiddels in overeenstemming is met de planologische voorschriften en de lastgeving dus haar effect heeft gesorteerd, kan hem dit beroep niet baten.
In de eerste plaats is van belang dat die omstandigheid zich eerst heeft voorgedaan ná het uitvaardigen van het dwangbevel - waarbij niet is gesteld of gebleken dat de gemeente deze omstandigheid ten tijde van het uitvaardigen al kon voorzien - , zodat B&W met die omstandigheid bij hun besluitvorming geen rekening hebben kunnen houden.
Zelfs indien dit anders zou zijn geweest, dan geldt in de tweede plaats dat nakoming na overtreding niet aan invordering in de weg staat. Als sequeel van de dwangsombeschikking deelt de invordering in het herstelkarakter van de opgelegde en verbeurde dwangsom. De aard van de sanctie wijzigt niet doordat de invordering van de inmiddels verbeurde dwangsom plaatsvindt op een tijdstip dat de gewraakte gedragingen geen overtredingen meer zijn. Niet-invordering in een dergelijk geval zou ertoe leiden dat de overtreder het zonder risico op verbeurte kan laten aankomen en pas bij dreigende invordering alsnog aan zijn verplichtingen kan voldoen.
Ook de wetgever gaat ervan uit dat het karakter van de last onder dwangsom meebrengt dat ook te late nakoming zou moeten leiden tot het invorderen van de verbeurde dwangsom:
“In de praktijk is meermalen de vraag gerezen of het bevoegd gezag nog wel het recht heeft een verbeurde dwangsom in te vorderen als de overtreder de met de desbetreffende milieuwet strijdige situatie of handeling heeft beëindigd op het moment waarop de invorderingsprocedure wordt gestart. Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Het recht van het bevoegd gezag een verbeurde dwangsom in te vorderen wordt niet opgeschort of komt ook niet te vervallen, indien de overtreder na het moment waarop hij de dwangsom heeft verbeurd, de overtreding ongedaan heeft gemaakt (..) De verplichting tot betaling van de dwangsom ontstaat immers door het enkele feit van de overtreding. Als dit anders zou zijn, zou het middel van de dwangsom weinig effectief zijn. De functie van een dwangsom is immers (..) dat overtredingen ongedaan worden gemaakt (..). Hierbij past niet dat een overtreder door een (..) verbetering van gedrag zelf zou kunnen bepalen of een verbeurde dwangsom kan worden ingevorderd. Wel zou het bevoegd gezag onder omstandigheden kunnen besluiten niet tot de invordering over te gaan.” (MvT Dwangsomwet, TK 1988-1989, 21 088, nr. 3, p. 6-7).
In dit verband wijst het hof ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 24 december 2003, AB 2004, 117:
“Vast staat dat appellant bij het primaire besluit (het dwangsombesluit, hof) terecht tot het opleggen van de last onder dwangsom is overgegaan. De omstandigheid dat voorafgaand aan de beslissing op bezwaar de illegale situatie was beëindigd, maakt het opleggen van de last onder dwangsom niet alsnog onrechtmatig. Aangezien de illegale situatie is beëindigd nadat het vastgestelde maximale bedrag aan dwangsommen was verbeurd, was er dan ook geen grond voor herroeping van de opgelegde last. Herroeping van het primaire besluit leidt er immers toe dat de grondslag komt te ontvallen aan deze dwangsommen. Daarmee zou het doel van de last onder dwangsom, die erop gericht is de overtreder ertoe te bewegen zelf een einde te maken aan de illegale situatie binnen een bepaalde termijn, teniet worden gedaan.”
In het verlengde van de beslissing dat nakoming achteraf niet kan leiden tot herroeping van het dwangsombesluit ligt dat nakoming evenmin aan het sequeel daarvan, de invordering in de weg kan staan.