15 maart 2005
derde civiele kamer
rolnummer 2003/630
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de naamloze vennootschap
N.V. Schadeverzekeringmaatschappij Bovemij,
gevestigd te Nijmegen,
appellante,
procureur: mr W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Installatiebedrijf Bennie Wopereis B.V.,
gevestigd te Lichtenvoorde,
procureur mr J.C.N.B. Kaal,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lankhof Beveiligingstechniek B.V.,
gevestigd te Bredevoort, gemeente Aalten,
procureur mr. J.M. Bosnak,
geïntimeerden.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 27 april 2004. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 10 november 2004 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 De zaak betreft - kort samengevat - het volgende. [R.] heeft aan Wopereis opdracht gegeven tot het verrichten van diverse installatiewerkzaamheden in haar nieuwe bedrijfspand, waaronder de aanleg van een alarminstallatie. Wopereis heeft deze laatste werkzaamheden op haar beurt uitbesteed aan Lankhof. Nadat de alarminstallatie door Lankhof was aangelegd, heeft er via het dak een verticaal gerichte inbraak in het bedrijfspand plaatsgevonden waarbij een tweetal kluizen in een niet-beveiligde ruimte (een spreekkamer enkele verdiepingen lager op de begane grond) is opengebroken en daaruit zaken zijn ontvreemd. In eerste aanleg heeft Bovemij – als gesubrogeerd schadeverzekeraar van [R.] – hoofdelijke veroordeling van Wopereis en Lankhof tot schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
De vordering jegens Wopereis
2.2 Wopereis heeft haar aansprakelijkheid bestreden met een beroep op een aantal bepalingen uit de beweerdelijk op haar overeenkomst met [R.] toepasselijke Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven ’92 (hierna: ALIB ’92) (CvA Wopereis, prod. 3). Bovemij heeft bestreden dat de toepasselijkheid van die voorwaarden is overeengekomen en heeft een beroep gedaan op vernietiging als bedoeld in art. 6:233 aanhef en onder b BW. In het midden kan blijven of de toepasselijkheid van de voorwaarden is overeengekomen, nu Bovemij onbestreden heeft gesteld dat Wopereis aan [R.] niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen en haar beroep op vernietiging derhalve slaagt. Het verweer van Wopereis faalt derhalve.
2.3 Wopereis heeft nog aangevoerd dat de offerte van Lankhof aan haar met daarop de verwijzing naar de ALIB ’92 evenzeer heeft te gelden als offerte van haar aan [R.] en dat [R.] ermee bekend was althans geacht kon worden bekend te zijn dat Wopereis bij alle door haar aanvaarde installatieopdrachten de ALIB ’92 hanteerde, in de bewuste periode vele malen zaken met [R.] heeft gedaan en dat op alle facturen uitdrukkelijk wordt verwezen naar de toepasselijkheid van deze voorwaarden. Daarmee is echter niet, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 1999, rov. 3.4, NJ 2000, 207, aan de strekking van art. 6:234, lid 1 BW voldaan, aangezien Wopereis niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dat zij de ALIB ’92 bij het sluiten van enige eerdere overeenkomst aan [R.] heeft ter hand gesteld of het door haar ingeroepen verjarings- en/of exoneratiebeding daaruit op duidelijke wijze aan [R.] heeft gepresenteerd.
2.4 Tussen partijen is niet in geschil dat Wopereis zich jegens [R.] heeft verbonden tot de aanleg van een alarminstallatie en dat zij, nu zij bij de uitvoering van haar verbintenis gebruik heeft gemaakt van de hulp van Lankhof, voor de gedragingen van Lankhof op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is (art. 6:76 BW).
2.5 Bij de beoordeling van de vraag of Wopereis in de nakoming van haar verbintenis jegens [R.] toerekenbaar is tekortgeschoten is het navolgende van belang. Mede op grond van het verhandelde ter comparitie op 10 november 2004 is komen vast te staan dat het gaat om een in de muur van een spreekkamer ingemetseld muurkluisje en een in een aangrenzende - met een deur afgesloten - trapkast staande brandkast. Voorts is komen vast te staan dat Lankhof haar offerte van 18 november 1998 (CvE prod. 1) heeft gebaseerd op een haar door [R.] via Wopereis ter beschikking gestelde tekening waarop geen kluizen in de betreffende ruimten staan vermeld en dat een tekening met een dergelijke vermelding nimmer heeft bestaan.
2.6 De grieven 2 tot en met 4, gelezen in het licht van de uitdrukkelijke herhaling bij memorie van grieven (blz. 2) van hetgeen in eerste aanleg is gesteld, leggen aan het hof de vraag voor of Wopereis/Lankhof als installateur van een alarmsysteem uiterlijk bij de oplevering van dat alarmsysteem had moeten verifiëren of het systeem nog steeds in overeenstemming was met de situatie ter plaatse.
Hierover wordt als volgt geoordeeld. Volgens vaste rechtspraak geldt voor een overeenkomst van aanneming dat op de aannemer de verplichting rust de opdrachtgever tijdig te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht die hij kent of behoort te kennen (HR 18 september 1998, NJ 1998, 818). Deze regel is gecodificeerd in het - per 1 september 2003 in werking getreden en op de onderhavige overeenkomst niet toepasselijke - art. 7:754 BW (“De aannemer is bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen”), waarbij zij eveneens van toepassing is verklaard op fouten of gebreken in door de opdrachtgever - onder meer - verstrekte tekeningen. In het verlengde van de in deze regel vervatte gedachte moet worden geoordeeld dat, nu Lankhof, zoals uit de verklaring van [X.] ter comparitie op 10 november 2004 volgt, bij aanwezigheid van kluizen in de spreekkamer een extra detector noodzakelijk oordeelt, indien ten laatste bij de oplevering van het alarmsysteem de muurkluis in de spreekkamer ingemetseld was, Wopereis/Lankhof haar opdrachtgever [R.] had dienen te waarschuwen dat het door Lankhof ontworpen systeem niet compleet bleek te zijn. Hierbij is van belang dat de ingemetselde muurkluis van zodanige omvang was en zodanig gesitueerd was dat deze met een enkele blik in de betreffende ruimte zou zijn waargenomen en dat dus niet, in de woorden van [Y.] ter comparitie op 10 november 2004, van Wopereis/Lankhof gevergd wordt te onderzoeken “of de klant misschien iets verstopt heeft.” Hieraan doet niet af dat, zoals door Wopereis is gesteld, Lankhof aanvankelijk de offerte van een derde ([...]) is ter hand gesteld met het verzoek een concurrerende doch overeenkomstige offerte te maken. Ook in zo’n geval is de installateur op grond van het voor de hand liggende verwachtingspatroon van de opdrachtgever om door middel van een deugdelijk systeem een effectieve beveiliging gerealiseerd te zien (zoals Wopereis ter comparitie van 10 november 2004 bevestigt) gehouden om, indien de opdracht hem daadwerkelijk wordt verleend, te controleren of de uitvoering daarvan in werkelijkheid leidt tot een adequaat beveiligingssysteem en, zo hij tot de bevinding komt dat zulks niet het geval is, de opdrachtgever de gelegenheid te geven om, zonodig tegen extra betaling, de opdracht te geven het systeem aan te passen.
2.7 Bovemij heeft gesteld dat de muurkluis al ingemetseld was ten tijde van de aanleg van de alarminstallatie. Wopereis heeft ten stelligste betwist dat zij of de monteurs van Lankhof de aanwezigheid van de muurkluis in de spreekkamer heeft/hebben opgemerkt en heeft in twijfel getrokken of deze tijdens de installatie al reeds geplaatst was. Voor zover zij hiermee – op het voetspoor van Lankhof - bedoelt te stellen dat die muurkluis ten tijde van de oplevering van het alarmsysteem nog niet ingebouwd was, zal Bovemij worden toegelaten te bewijzen dat ten laatste bij de oplevering van het alarmsysteem de muurkluis in de spreekkamer aanwezig was.
2.8 Indien Bovemij slaagt in het leveren van het haar opgedragen bewijs, is Wopereis in beginsel jegens [R.]/Bovemij aansprakelijk wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verbintenis.
2.9 Daar staat tegenover dat iedere opdrachtgever behoort te begrijpen dat de aanwezigheid van kluizen een relevant gegeven is voor het systeem van beveiliging en dat op hem ter zake een spreekplicht rust jegens de installateur van de alarminstallatie. Indien [R.] Wopereis niet op de hoogte heeft gebracht van de aanwezigheid van de kluizen is dat een omstandigheid die aanleiding kan geven tot toepassing van het bepaalde in art. 6:101 BW. Voor de toepassing daarvan kan mede aanleiding worden gevonden in de omstandigheid dat, zoals [R.] ter comparitie op 10 november 2004 heeft verklaard, de wel geplaatste detectoren overal zichtbaar zijn, maar [R.] noch bij gelegenheid van de oplevering, noch gedurende de periode tot de inbraak Wopereis of Lankhof vragen heeft gesteld omtrent het ontbreken van (een) detector(en) in de spreekkamer.
Wopereis stelt dat zij niet bekend was met het plaatsen van kluizen in (de aangrenzende ruimte bij) de spreekkamer. Nu Bovemij heeft gesteld dat [R.] Wopereis, althans Lankhof, heeft gewezen op de (geplande) aanwezigheid van de kluizen in (de aangrenzende ruimte bij) de spreekkamer, zal Wopereis in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat [R.] noch Wopereis noch Lankhof van de (geplande) aanwezigheid van die kluizen op de hoogte heeft gesteld.
2.10 Grief 1 strekt, gelet op de toelichting, ten betoge dat Wopereis aansprakelijk is omdat zij, hoewel bekend met de plaatsing van kluizen in (de aangrenzende ruimte bij) de spreekkamer, verzuimd heeft Lankhof daarover in te lichten. Gelet op hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 2.6 – 2.8 is overwogen behoeft deze grief geen afzonderlijke bespreking meer.
2.11 Bovemij vordert onder meer vergoeding van schade aan opstal en inventaris, in het rapport van Euro Preventie & Expertise d.d. 27 oktober 1999 begroot op een bedrag van f 30.460,34 ofwel € 13.822,30 excl. BTW (CvR prod. 5). Zij heeft haar vordering niet onderbouwd met facturen en betalingsbewijzen. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld deze bescheiden bij conclusie na enquête alsnog in het geding te brengen. Tevens wordt zij in de gelegenheid gesteld daarbij te specificeren welke van de in voormeld rapport vermelde posten betrekking hebben op uitsluitend de spreekkamer en de trapkast en de zich in die spreekkamer en/of trapkast bevindende inventarisgoederen.
De vordering jegens Lankhof
2.12 Met grief 5 wordt de vraag voorgelegd of Lankhof jegens [R.] aansprakelijk is op de grond dat zij toerekenbaar onrechtmatig jegens [R.] heeft gehandeld. Bovemij baseert haar vordering kennelijk op een beweerdelijke toerekenbare tekortkoming van Lankhof in haar verhouding tot haar contractuele wederpartij Wopereis. Deze enkele tekortkoming - indien deze zou komen vast te staan en ook al zou deze ernstig zijn – is als zodanig niet onrechtmatig jegens [R.] als derde. Bovemij heeft betoogd dat Lankhof onvoldoende aandacht heeft gehad voor de belangen van [R.]. Nu Bovemij onvoldoende verdere omstandigheden heeft aangevoerd die zouden meebrengen dat de gestelde toerekenbare tekortkoming tevens een onrechtmatige daad jegens [R.] vormt, kan haar vordering niet slagen. Grief 5 faalt derhalve.
in de zaak tegen Lankhof:
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd voor zover daarbij de vorderingen jegens Lankhof zijn afgewezen en Bovemij is veroordeeld in de proceskosten van Lankhof in eerste aanleg. Bovemij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Lankhof in hoger beroep.
in de zaak tegen Wopereis:
Er zal bewijslevering worden toegelaten. Hangende de bewijslevering zal iedere beslissing worden aangehouden.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het geding tegen Lankhof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 8 januari 2003 voor zover daarbij de vorderingen jegens Lankhof werden afgewezen en Bovemij werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Lankhof;
veroordeelt Bovemij in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Lankhof begroot op € 1.788,-- voor salaris van de procureur en op € 465,-- voor griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het geding tegen Wopereis:
laat Bovemij toe tot het bewijs dat
- ten laatste bij de oplevering van het alarmsysteem de muurkluis in de spreekkamer aanwezig was;
laat Wopereis toe tot het bewijs dat
- [R.] noch Wopereis noch Lankhof van de (geplande) aanwezigheid van de kluizen in (de aangrenzende ruimte bij) de spreekkamer op de hoogte heeft ge-steld;
bepaalt dat, indien partijen bedoeld bewijs door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr Rank-Berenschot, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden mei-augustus 2005 zullen worden opgegeven op de rolzitting van 29 maart 2005 ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van de verhoren (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
bepaalt dat Bovemij in de gelegenheid zal worden gesteld om bij conclusie na enquête haar vordering nader te onderbouwen als in rechtsoverweging 2.11 vermeld;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs Steeg, Tjittes en Rank-Berenschot en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2005.