ECLI:NL:GHARN:2005:AT2055
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- R. den Ouden
- J. Hammerstein
- M. Kooijmans
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de verruimde vervangingsreserve bij vervreemding van bedrijfsmiddelen ten gevolge van overheidsingrijpen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 16 maart 2005, staat de toepassing van de verruimde vervangingsreserve centraal in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een agrarische ondernemer, had in 1998 een perceel grond verkocht aan een projectontwikkelaar, waarbij een vervangingsreserve was gevormd. De Inspecteur van de Belastingdienst stelde dat het restant van deze vervangingsreserve in de winst van 1999 moest worden opgenomen, omdat het vervreemde bedrijfsmiddel in dat jaar volledig was vervangen. De belanghebbende betoogde echter dat de vervreemding het gevolg was van overheidsingrijpen, waardoor hij niet verplicht was het restant van de vervangingsreserve op te nemen.
Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van overheidsingrijpen in de zin van de relevante wetgeving. De omstandigheden die de belanghebbende aanvoerde, zoals gesprekken met de gemeente over een bestemmingsplan, waren onvoldoende om te concluderen dat er een dwangpositie was ontstaan door overheidsingrijpen. Het Hof benadrukte dat de goedkeuring voor toepassing van de vervangingsreserve alleen geldt bij daadwerkelijke overheidsingrijpen, zoals onteigening of wijziging van bestemmingsplannen die de bedrijfsvoering ernstig beïnvloeden.
De beslissing van de Inspecteur om het restant van de vervangingsreserve in de winst op te nemen werd door het Hof bevestigd. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de toepassing van de hardheidsclausule. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd de mogelijkheid geboden om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.