ECLI:NL:GHARN:2005:AT2941

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-005337-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Barels
  • mrs. Denie
  • mr. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en overvallen met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte is beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag en diefstal met geweld. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een homo-ontmoetingsplaats, waar hij met een doorgeladen pistool het slachtoffer heeft beschoten. Daarnaast heeft hij samen met mededaders een overval gepleegd op een snackbar, waarbij personeel met een vuurwapen is bedreigd. De verdachte en zijn mededaders hebben ook plannen beraamd om de ex-schoonfamilie van een mededader te overvallen en te beroven van geld en sieraden, met de intentie hen te vermoorden. Tevens hebben zij een vuurwapen verkocht aan derden, waarbij de verdachte het wapen als 'schoon' heeft gepresenteerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou worden gedood, wat leidt tot de conclusie van voorwaardelijk opzet. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de totale schadevergoeding voor de benadeelde partij [benadeelde 1] is vastgesteld op € 8.074,37, en voor [benadeelde 2] en [benadeelde 3] respectievelijk € 1.000,00 en € 500,00. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 21-005337-04
Uitspraak dd.: 11 maart 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 9 september 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
thans verblijvende in [detentieadres]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 februari 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Gelet op de uiterlijke verschijningsvormen van de gedraging van verdachte bij het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten het met een vuurwapen vanaf korte afstand in de borst van het slachtoffer schieten tijdens een schermutseling in een personenauto, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het teweeg brengen van de dood van dat slachtoffer heeft aanvaard.
Waar de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou worden gedood, is op zijn minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van aan verdachte onder 3 tenlastegelegde feit heeft het hof het pistool en de gebezigde auto's beoordeeld op hun uiterlijke verschijningsvorm, op het daarvan gemaakte gebruik, en op het misdadige doel dat de verdachte en zijn mededader met het gebruik van dat pistool en die auto's voor ogen hadden.
Voor zover de verdediging zich heeft willen beroepen op de vrijwillige terugtred van verdachte voor wat betreft het aan verdachte onder 3 tenastegelegde feit, acht het hof, gelet op de omstandigheid dat de mededaders hebben verklaard, dat men van de overval heeft afgezien vanwege de overvloedige aanwezigheid van politie op de avond dat zij naar de plaats van het voorgenomen misdrijf in Nijmegen gingen, niet aannemelijk geworden, dat het misdrijf, waarop de voorbereiding gericht was, niet voltooid is ten gevolge van omstandigheden, afhankelijk van de wil van de daders. Het verweer wordt dan ook verworpen
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot:
Doodslag;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van:
voorbereiding van diefstal met geweld of afpersing en/of moord, terwijl verdachte opzettelijk een voorwerp en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, kennelijk bestemd tot het begaan van die misdrijven;
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoon van verdachte hebben klinisch psycholoog psychiater drs. I.E.I.M. van Eynde en psychiater dr L.H.W.M. Kaiser op 13 augustus 2004 en 16 augustus 2004 een multidisciplinair rapport uitgebracht. Op grond van de bevindingen van deze deskundigen is het hof van oordeel dat dat verdachte volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor hetgeen bewezenverklaard wordt.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van dezelfde feiten wordt veroordeeld tot dezelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg was opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 1], waarbij verdachte welbewust naar een homo-ontmoetingsplaats is gegaan om zoals tevoren met zijn kompaan was afgesproken iemand te overvallen, waarvan zij dachten dat deze van deze overval geen aangifte zou durven doen. Verdachte is met een doorgeladen pistool in de auto van het slachtoffer [benadeelde 1] gestapt en heeft op het moment dat het slachtoffer zich wilde verweren het slachtoffer met dat vuurwapen in zijn arm en in zijn borst/buik geschoten, waarbij het niet veel heeft gescheeld of het slachtoffer was daaraan komen te overlijden.
Voorts heeft verdachte zich tezamen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een brutale overval op een snackbar, waarbij het aanwezig zijnde personeel met een vuurwapen is bedreigd. Er is door verdachte een ernstige inbreuk op de persoonlijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt, waardoor gevoelens van grote angst en onveiligheid zijn veroorzaakt, zowel bij de slachtoffers als ook binnen de samenleving. Aangenomen kan worden dat de slachtoffers van de overval ernstig door het gebeurde zijn geschokt.
Ook heeft verdachte samen met zijn mededaders het plan beraamd de ex-schoonfamilie van een van zijn mededaders te overvallen en te beroven van geld en sieraden en hen vervolgens met een vuurwapen te vermoorden.
Tenslotte hebben verdachte en zijn mededaders het vuurwapen verkocht aan twee personen, waarbij verdachte aan de kopers te kennen gegeven dat het zou gaan om een "schoon" wapen.
Verdachte heeft zich in een betrekkelijk korte periode aan een groot aantal zeer ernstige feiten schuldig gemaakt. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de feiten onder invloed van cocaïne en alcohol heeft gepleegd.
Het hof is van oordeel dat met name gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet kan worden volstaan met een lagere straf dan in eerste aanleg is opgelegd en die ook door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het onder 1 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden
onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 31.536,37 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.074,37. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, waarbij het hof van oordeel is dat een bedrag van € 6.000,00 bij wijze van voorschot dient te worden toegewezen ten behoeve van de vergoeding van immateriële schade en een bedrag van € 2.074,37 ten behoeve van de vergoeding van de materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.230,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te weten € 1.000,00 bij wijze van voorschot. Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van het toe te wijzen bedrag geconstateerd dat de vordering niet is gebaseerd op door het slachtoffer geleden immateriële schade. Het hof acht de door benadeelde partij gevorderde schadevergoeding in verband met gederfde loonkosten niet te converteren in geleden immateriële schade, zoals door de advocaat-generaal is voorgesteld. Verdachte is tot vergoeding van voormelde schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.137,62 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 46, 47, 57, 91, 287, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
twee hulzen.
de aan [benadeelde 1] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 8.074,37 (achtduizend vierenzeventig euro en zevenendertig cent).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 8.074,37 (achtduizend vierenzeventig euro en zevenendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 161 (honderdeenenzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde 2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde 3] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 3], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Barels, voorzitter,
mrs Denie en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Heinst, griffier,
en op 11 maart 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 8 - 21-005337-04