ECLI:NL:GHARN:2005:AT3005

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/829
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • R. Rijken
  • A. Groen
  • J. van der Kwaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over huur en faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de ontruiming van een appartement. Het hof oordeelt dat er in hoger beroep nog steeds een spoedeisend belang aanwezig moet zijn bij de toewijzing van de vordering van [appellante]. De situatie ten tijde van de beslissing is bepalend. Het hof stelt vast dat de huurder, [geïntimeerde], zich in een faillissementssituatie bevond, maar dat er geen huurachterstand was op het moment van de opzegging van de huur. Artikel 39 van de Faillissementswet (Fw) biedt de verhuurder geen mogelijkheid tot opzegging als de niet-nakoming van verplichtingen door de huurder redelijkerwijs niet te verwachten is. Het hof verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat de vordering van [appellante] moet worden afgewezen. De eerste drie grieven van [appellante] falen, terwijl de overige grieven buiten bespreking blijven. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

22 maart 2005
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/829 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.A.C. de Vries.
1 Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 30 juli 2004 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Almelo in kort geding heeft gewezen tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 25 augustus 2004 aangezegd van voornoemd vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] zeven grieven aangevoerd en toegelicht, alsmede bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen het appartement aan de [adres], binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest te ontruimen en te verlaten met al de haren en het hare, daarin niet terug te keren en door afgifte van de sleutels in goede staat ter vrije beschikking van [appellante] te stellen, met machtiging van [appellante] om [geïntimeerde] zonodig tot ontruiming te dwingen, met behulp van de sterke arm van justitie en politie, zulks op kosten van [geïntimeerde], dit alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, een productie in het geding gebracht en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, [appellante] in haar vorderingen in appèl niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel haar vorderingen ongegrond zal verklaren dan wel deze aan haar zal ontzeggen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in beide instanties (hof: bedoeld zal zijn: in hoger beroep).
2.4 Ten slotte heeft [geïntimeerde] de processtukken aan het hof overgelegd en is arrest verzocht.
3 De grieven
[appellante] heeft de volgende grieven aangevoerd:
Grief I
Ten onrechte is de voorzieningenrechter van oordeel dat van enige spoedeisendheid niet is gebleken, zodat de vordering wordt afgewezen.
Grief II
Ten onrechte acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat de huur tot en met juni 2004 is betaald, de overgelegde grootboekkaarten onvoldoende duidelijkheid zouden geven en [appellante] de juistheid van die afschriften niet zou hebben weersproken.
Grief III
Ten onrechte oordeelt de voorzieningenrechter dat de automatische periodieke overboeking en de bereidheid van [X.] om financieel bij te springen voldoende zekerheid bieden dat ook de toekomstige huurpenningen tijdig zullen worden voldaan.
Grief IV
Ten onrechte betwijfelt de voorzieningenrechter of de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd in overeenstemming met artikel 39 Fw.
Grief V
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in zijn beoordeling niet betrokken dat de curator geen bezwaar heeft gemaakt tegen de huuropzegging en ook de curator is uitgegaan van de rechtsgeldigheid van de huuropzegging tegen 1 mei 2004.
Grief VI
Ten onrechte verwijst de voorzieningenrechter [appellante] naar een bodemprocedure.
Grief VII
Ten onrechte wordt de vordering van [appellante] afgewezen onder aankondiging dat zij als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moet dragen.
4 De vaststaande feiten
4.1 Tegen de vaststelling van de in het bestreden vonnis onder 1 opgenomen feiten zijn geen grieven of bezwaren gericht. Ook het hof gaat daarom van die feiten uit.
4.2 Daaraan kan worden toegevoegd, als (ook) ambtshalve aan het hof bekend, dat de rechtbank te Almelo op 17 augustus 2004 op verzoek van [geïntimeerde] haar faillissement heeft opgeheven en ten aanzien van [geïntimeerde] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft uitgesproken. Daarbij is mr. A.E. Zweers tot rechter-commissaris benoemd en mr. A.E.B. de Hollander tot bewindvoerder. Deze schuldsaneringsregeling is nog van kracht.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 De eerste drie grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Door middel van deze grieven en de toelichting daarop bestrijdt [appellante] het oordeel van de voorzieningenrechter, in rechtsoverweging 5 van het bestreden vonnis, dat niet is gebleken van enige spoedeisendheid en dat derhalve de vordering tot ontruiming van het door [geïntimeerde] (met haar huisgenote [X.]) bewoonde appartement moet worden afgewezen.
[appellante] voert in dit kader aan dat artikel 39 Faillissementswet (Fw) voor de faillissementssituatie waarin [geïntimeerde] verkeerde op het moment van de opzegging van de huur, een eenvoudige mogelijkheid van opzegging heeft geschapen, omdat van een verhuurder niet kan worden verlangd dat het verhuurde (nog veel langer) in gebruik blijft bij een insolvabele huurder. Die situatie, waarbij het volstrekt onzeker is dat de huurder aan zijn verplichtingen kan voldoen, doet zich hier volgens [appellante] voor, met name gezien het feit dat [geïntimeerde] een uitkering heeft, die slechts € 712,- netto per maand bedraagt bij een huur van € 486,96 per maand. Zij verwijst in dit verband verder naar het feit dat de huurpenningen niet als boedelvordering zijn geaccepteerd door de curator, dat deze de huuropzegging heeft aanvaard en dat geïntimeerde in het verleden substantiële betalingsachterstanden heeft laten ontstaan. Over de jaren 2001 tot en met 2003 zou in totaal één huurtermijn te weinig zijn betaald, terwijl thans nog steeds sprake zou zijn van een betalingsachterstand, naar het hof begrijpt van één maand, en de huur dus ook niet, zoals overeengekomen, vooraf wordt betaald.
5.2 [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van [appellante].
Zij heeft met name - onder overlegging van hierop betrekking hebbende stukken (haar producties 2 tot en met 10 in eerste aanleg) - bestreden dat zij een betalingsachterstand had op het moment van uitspreken van het faillissement, 7 januari 2004. Zij voert verder aan dat met ingang van 2004 alle huurbetalingen maandelijks tijdig, dat wil zeggen vóóraf zijn gedaan, en dat deze vanaf 20 februari 2004 geschieden via automatische overboeking per bank (zie haar productie 11 in eerste aanleg).
5.3 Het hof stelt voorop dat ook in hoger beroep nog een spoedeisend belang aanwezig moet zijn bij toewijzing van de vordering van [appellante] en dat voor zijn oordeel de situatie zoals die is ten tijde van zijn beslissing, bepalend is. Voorts is uitgangspunt bij de beoordeling dat de aard van de regeling van artikel 39 Fw meebrengt dat voor gebruikmaking door de verhuurder van deze opzeggingsbevoegdheid geen plaats is als aangenomen moet worden dat de niet-nakoming van de verplichtingen door de huurder, ondanks de faillissementssituatie, redelijkerwijze niet te verwachten is (vgl. hof Amsterdam, 15 juli 1993, NJ 1994, 399).
5.4 Gezien het bovenstaande is het volgende van belang.
De stelling van [appellante] dat nog steeds sprake is van een betalingsachterstand van, naar het hof aanneemt, één termijn wordt door haar in hoger beroep als volgt toegelicht.
[X.] voornoemd heeft in de periode van 10 december 2003 tot en met 4 februari 2003 drie betalingen verricht die [appellante] heeft geretourneerd. [geïntimeerde] zelf heeft - ten aanzien van de tot en met juni 2004 verschuldigde huur - vanaf 13 februari 2004 een zevental betalingen verricht die door [appellante] zijn toegerekend aan de periode vanaf december 2003 tot en met mei 2004.
Het hof kan [appellante] niet in dit betoog volgen.
Allereerst moet worden aangenomen dat [X.] (gezien de producties 1, 2, 3 en 5 in eerste aanleg) niet drie, maar vier maal een betaling aan [appellante] heeft verricht, waarbij de betaling die is gedaan op 10 december 2003 niet is geretourneerd door [appellante]. Aannemelijk is dat deze betaling van 10 december 2003 de huur over december 2003 betrof, die [X.] wegens ziekte van [geïntimeerde] en de toenmalige blokkade van [geïntimeerde] bankrekening heeft betaald (haar productie 2 in eerste aanleg). [appellante] heeft de stelling van [geïntimeerde] dat [X.] telefonisch aan [appellante] heeft meegedeeld dat zij zorg zou dragen voor betaling van de huur over de maand december 2003 voor [geïntimeerde], bovendien op zichzelf niet bestreden.
Met betrekking tot de zeven betalingen die [geïntimeerde] zelf vanaf 13 februari 2004 heeft verricht, moet dan voorshands worden aangenomen dat deze betrekking hebben gehad op de periode vanaf januari 2004 tot en met juli 2004, bij vooruitbetaling. Een en ander brengt mee dat voorshands niet aannemelijk is (geworden) dat nog steeds sprake is van een betalingsachterstand van één termijn.
5.5 Voorts is gesteld noch gebleken dat de opdracht van [geïntimeerde] tot automatische betaling van de huur sinds juli 2004 is ingetrokken dan wel geen effect heeft gehad, zodat er voorshands van kan worden uitgegaan dat de huur - ondanks het faillissement en vervolgens de schuldsaneringsregeling - stipt (vooraf) wordt betaald door [geïntimeerde].
Voorshands is niet gebleken dat het feit dat [geïntimeerde] een uitkering geniet en volgens haar eigen stelling maandelijks een bijdrage in de huur ontvangt van [X.], hieraan in de weg staat. Daarbij komt dat ten aanzien van [geïntimeerde] thans sprake is van de schuldsaneringsregeling en dus een bewindvoerder is aangesteld, hetgeen in beginsel bijdraagt aan de zekerheid van tijdige betaling, ook in de toekomst.
5.6 Nu moet worden aangenomen dat geen huurachterstand bestaat en dat er geen opzeggingsbevoegdheid was ingevolge artikel 39 Fw, bestaat reeds daarom geen grond voor ontruiming.
5.7 De conclusie is dat de vordering van [appellante] moet worden afgewezen. De eerste drie grieven falen, terwijl de overige grieven, die alle op een ander uitgangspunt berusten, buiten bespreking kunnen blijven.
5.8 Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
6 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep van [geïntimeerde],
tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.182,- in totaal, waarvan € 1.110,- op de voet van artikel 243 Rv te betalen aan de griffier van het gerechtshof door overmaking op rekeningnummer 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen, zijnde: € 894,- aan salaris en € 216,- wegens in debet gesteld griffierecht, en het restant ad € 72,- (betaald griffierecht) te voldoen aan de procureur van [geïntimeerde] wegens het door haar betaalde eigen aandeel in het griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Groen en Van der Kwaak en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2005.