12 april 2005
Familiekamer
Rekestnummer 1082/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr B.J. Driessen,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 3 november 2004, uitgesproken onder zaaknummer 99788 FA RK 04-2446.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 december 2004, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt dat het hof die beschikking zal vernietigen voorzover daarbij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld en opnieuw beschikkende deze bijdrage met ingang van 3 november 2004 zal vaststellen op € 300,- per maand, althans een bedrag dat het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 januari 2005, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Hij verzoekt dat het hof de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, haar verzoek ongegrond zal verklaren of af zal wijzen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 22 maart 2005 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr A.L. Rothuizen, advocaat te Deventer, en de man bijgestaan door mr W.F. van Oostveen, eveneens advocaat te Deventer.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van de advocaat van de vrouw van 14 maart 2005 met bijlage.
3.1 Partijen zijn op 16 september 1982 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 26 januari 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk is op 8 januari 1991 [M.] geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts – voor zover thans van belang – bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 75,- per maand.
3.4 De man vormt met [M.] een gezin. Zijn belastbaar jaarinkomen in 2004 bedraagt blijkens de jaaropgave van dat jaar € 31.812,-. De man is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 422,84 aan hypotheekrente;
- € 114,40 aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 65,64 aan premie overlijdensrisicoverzekering;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 48,50 aan premie aanvullende ziekenfondsverzekering te verminderen met € 18,- die zijn begrepen in de bijstandsnorm;
- € 10,- aan premie begrafenisverzekering;
- € 44,- aan aflossing op een schuld aan Wehkamp;
- € 35,- aan aflossing op een schuld terzake schoolboeken.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 737,- per jaar.
3.6 De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering.
4 De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 75,- per maand.
4.2 Het hof dient allereerst te beoordelen of de onderhoudsverplichting van de man van rechtswege is geëindigd omdat de vrouw, zoals de man stelt, is gaan samenleven met een ander als bedoeld in artikel 1:160 BW.
4.3 Voor samenleven als bedoeld in artikel 1:160 BW is vereist dat tussen de samenwonenden een affectieve relatie van duurzame aard bestaat die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en de ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren (HR 13 juli 2001, NJ 2001, 586).
4.4 Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw erkend dat zij sinds juli 2004 onder hetzelfde dak woont met haar nieuwe partner, mevrouw [partner], verder te noemen “[partner]” en daarna enige malen, tezamen met [partner] is verhuisd. Op dit moment woont de vrouw met [partner] in het huis van een zus van de vrouw. De vrouw heeft voorts verklaard dat zij en [partner] elkaar verzorgen en van de vader van [partner] een bijdrage in de kosten van de huishouding ontvangen sinds de tijdelijke dienstbetrekking van [partner] op 14 december 2004 is geëindigd, aangezien [partner] niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering omdat zij volgens de gemeente samenwoont met de vrouw.
4.5 Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er sprake is van een duurzame affectieve relatie tussen de vrouw en [partner], dat de vrouw samenwoont met [partner], dat zij elkaar wederzijds verzorgen en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren. Hieruit volgt dat de vrouw samenleeft met [partner] als waren zij gehuwd als bedoeld in artikel 1:160 BW. Ingevolge dat artikel is de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de vrouw met ingang van 26 januari 2005 geëindigd, nu de vrouw reeds voor deze datum is gaan samenleven met [partner].
4.6 De overige geschilpunten behoeven geen behandeling meer.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en zal worden bepaald dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is geëindigd op 26 januari 2005.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 3 november 2004, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is geëindigd op 26 januari 2005.
Deze beschikking is gegeven door mrs Wefers Bettink, Hooft Graafland en Smeeïng-Van Hees en is op 12 april 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.