12 april 2005
Pachtkamer
rolnummer 2004/943 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1. [appellante sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. A.A. Voets,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 14 september 2004, dat de pachtkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer tussen appellanten (hierna ook te noemen: verpachters) als eisers en geïntimeerde (hierna ook te noemen: pachter) als gedaagde heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Verpachters hebben pachter bij exploot van 4 oktober 2004 aangezegd van het onder 1 genoemde vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van pachter voor dit hof.
2.2 Bij deze dagvaarding hebben verpachters twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en hebben zij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, echter slechts ten aanzien van de uitgesproken proces-kostenveroordeling (bedoeld zal zijn: compensatie van proceskosten), en, opnieuw rechtdoende bij arrest, pachter alsnog in de proceskosten van de procedure in eerste instantie zal veroordelen, met daarnaast veroordeling van pachter in de kosten van de hoger beroep procedure.
2.3 Op de eerstdienende dag hebben verpachters overeenkomstig de appèldagvaarding van grieven gediend.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft pachter de grieven bestreden en heeft hij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zulks met veroordeling van verpachters in de kosten van het appèl.
2.5 Verpachters hebben daarna nog een akte genomen, waarop pachter bij antwoordakte hebben gereageerd.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
De grieven richten zich – kort weergegeven – ertegen dat de pachtkamer heeft overwogen dat gezien de aard van de beslissing de pachtkamer voldoende termen aanwezig acht om de proceskosten te compenseren en dat de pachtkamer die kosten heeft gecompenseerd in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In deze zaak staat, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende vast.
4.2 Bij brief van 3 februari 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder A.G.Th. Geene van Geene & Baudoin Gerechtsdeurwaarders (verder te noemen: Geene) namens verpachters aan pachter een conceptpachtovereenkomst voorgelegd met het verzoek deze te ondertekenen met het oog op de door verpachters gewenste schriftelijke vastlegging daarvan.
Pachter heeft op dat verzoek niet gereageerd, ook niet na rappèl op 22 april 2003.
4.3 Op 15 mei 2003 heeft pachter naar aanleiding van een telefoongesprek aan Geene & Baudoin laten weten dat hij een pachtperiode van 12 jaar wenste, te rekenen vanaf de dag van inzending van de overeenkomst bij de Grondkamer en dat hij zich verder wel in het voorstel van Geene kon vinden.
4.4 Vervolgens heeft Geene bij brief van 20 mei 2003 aan pachter bericht dat volgens wet en jurisprudentie een pachtovereenkomst in zaken als de onderhavige na inzending aan de Grondkamer nu eenmaal zes jaar loopt en dat van die termijn geen afstand wordt gedaan. Toen een reactie van de pachter op deze brief uitbleef, hebben verpachters bij voornoemde pachtkamer de vastlegging van de pachtovereenkomst gevorderd.
4.5 In die procedure is pachter verschenen en heeft hij mondeling verweer gevoerd. Hij heeft onder meer aangevoerd dat zijns inziens de eerste pachtperiode 12 jaar gaat belopen, dat hij de afgelopen 25 jaar steeds met de moeder van verpachters zaken heeft gedaan, die destijds niets op papier wilde zetten, en dat de door verpachters aangegeven grootte van het perceel niet klopte.
4.6 De pachtkamer in eerste aanleg heeft een comparitie van partijen gelast. Direct voorafgaand aan die zitting hebben partijen, zoals blijkt uit het zich bij de stukken bevindende proces-verbaal van inlichtingen van 8 juni 2004, er overeenstemming over bereikt, dat de pacht moest worden vastgelegd voor een periode van 6 jaar en dat de oppervlakte van het gepachte diende te worden aangepast. Die laatste overeenstemming hield in dat de oppervlakte van het verpachte is gesteld op 3,5 ha in plaats van de in de conceptovereenkomst vermelde oppervlakte van (opgeteld) 4.87.25 ha, zulks in verband met het buiten de pacht houden van een perceel bosgrond.
4.7 Deze overeenstemming is vastgelegd in het bestreden vonnis, waarbij de pachtkamer de proceskosten heeft gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5 De beoordeling in hoger beroep
5.1 Verpachters hebben, kort weergegeven, ter toelichting op hun grieven aangevoerd, dat zij alles in het werk hebben gesteld om met pachter op minnelijke wijze overeenstemming te bereiken en een procedure voor de pachtkamer te vermijden. De houding van pachter heeft hen ertoe genoodzaakt de vastleggingsprocedure aanhangig te maken. In die procedure is pachter, aldus verpachters, in het ongelijk gesteld. Pachter heeft de procedure uitgelokt en aldus veroorzaakt, dat verpachters nodeloos proceskosten moesten maken. Ten onrechte heeft de pachtkamer daarom de proceskosten gecompenseerd, aldus verpachters.
5.2 Het hof oordeelt als volgt. Tot nodeloos veroorzaakte kosten kunnen onder meer kosten worden gerekend die zijn ontstaan door een onredelijke houding van de wederpartij en kosten die een partij heeft moeten maken terwijl een procedure overbodig is gevoerd. De door verpachters gemaakte kosten vallen niet onder (een van) deze categorieën. Weliswaar is pachter van het onjuiste standpunt uitgegaan dat hij een pachttermijn van 12 jaar na dag van inzending van de overeenkomst aan de Grondkamer kon bedingen, maar dat maakt zijn houding nog niet onredelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat eerst bij dagvaarding in eerste aanleg verpachters erop hebben gewezen dat het ging om de vastlegging van de pachttermijn die tussen de moeder van verpachters en pachter was overeengekomen.
5.3 Evenmin is de procedure overbodig gevoerd in die zin dat de uitkomst daarvan bij voorbaat vaststond. Naar aanleiding van het verweer met betrekking tot de oppervlakte van het gepachte is de oppervlakte in de vastgelegde overeenkomst gaan afwijken van die, welke in de conceptovereenkomst was opgenomen.
5.4 Voor zover verpachters hebben willen betogen dat zij zouden hebben ingestemd met een verkleining van de verpachte oppervlakte indien de pachter in het voorafgaande overleg daarover een opmerking zou hebben gemaakt, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Het was de eigen verantwoordelijkheid van verpachters – die een voorstel voor vastlegging van de pachtovereenkomst aan pachter deden en van deskundige bijstand waren voorzien – om een correcte oppervlakte te vermelden. De omstandigheid dat pachter eerst in de procedure over de oppervlakte een opmerking heeft gemaakt (welke opmerking voor verpachters aanleiding vormde om hun eis te wijzigen) betekent dan ook niet dat daarin aanleiding is gelegen om pachter met de proceskosten te belasten. Aanvullende feiten of omstandigheden die meebrengen dat daarover anders zou moeten worden geoordeeld, zijn door verpachters niet gesteld.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat van nodeloos door de pachter veroorzaakte kosten geen sprake is. Verpachters en pachter zijn elk deels in het ongelijk gesteld, verpachters wat betreft de oppervlakte, pachter wat betreft de duur van de overeenkomst. Terecht heeft de pachtkamer in eerste aanleg op grond daarvan de proceskosten gecompenseerd.
5.6 De conclusie is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Verpachters zullen als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de kosten daarvan worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de pachtkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer van 14 september 2004;
veroordeelt verpachters in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van pachter begroot op € 948,- voor salaris van de procureur en op € 241,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van den Dungen en de raden mr.ing. Jansens van Gellicum en ir. Duenk en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2005.