ECLI:NL:GHARN:2005:AT5277

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-006666-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Vegter
  • mrs. Lensing
  • mrs. Wery
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Almelo van 5 november 2004. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek met betrekking tot een aanzienlijke hoeveelheid heroïne. Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor opiumwetdelicten en dat hij door zijn grotendeels bekennende verklaring heeft bijgedragen aan het onderzoek. Het hof heeft de belangen van de verdachte afgewogen en kwam tot de conclusie dat de in eerste aanleg opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van vier jaren ook in hoger beroep diende te worden opgelegd. De officier van justitie had in eerste aanleg een gevangenisstraf van zeven jaren geëist, maar het hof oordeelde dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft daarbij de artikelen 2(oud) en 10(oud) van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.

Uitspraak

Parketnummer: 21-006666-04
Uitspraak d.d.: 3 mei 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 5 november 2004 in de strafzaak tegen
[ Verdachte ]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 april 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de nadere omschrijving telastelegging bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft in eerste aanleg oplegging van een gevangenisstraf van zeven jaren geëist. Door de rechtbank is een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opgelegd. De officier van justitie is in hoger beroep gekomen op de grond dat een hogere straf behoort te worden opgelegd. In twee andere zaken die hetzelfde feitencomplex betreffen, is de officier van justitie op dezelfde grond in hoger beroep gekomen. In deze zaken is het hoger beroep echter ingetrokken.
Het hof acht -anders dan de advocaat-generaal- na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen een aanzienlijke hoeveelheid, te weten bijna honderd kilo heroïne, in Nederland ingevoerd. Verdachte heeft hierbij een leidinggevende rol gespeeld, door onder meer te bemiddelen tussen opdrachtgever en transporteur, veel bemoeienis te hebben met de drugsgelden -verdachte heeft immers gelden ontvangen en afgegeven- en vele malen (telefonisch) contact te hebben met andere betrokkenen bij dit heroïnetransport. Door het plegen van het feit, zoals bewezen is verklaard, heeft verdachte de belangen van de volksgezondheid ondergeschikt gemaakt aan zijn persoonlijke financiële belangen en tevens bijgedragen aan een klimaat van toenemende onveiligheid als gevolg van vermogenscriminaliteit, waarmee de uiteindelijke gebruikers de kosten van hun verslaving bestrijden. Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een straf in de orde van grootte als door de officier van justitie en de advocaat-generaal geëist, zou dan ook op zich gerechtvaardigd kunnen worden geacht.
In het voordeel van verdachte laat het hof echter meewegen dat verdachte niet eerder wegens opiumwetdelicten is veroordeeld, dat hij door zijn grotendeels bekennende verklaring heeft bijgedragen aan het onderzoek en dat sprake is geweest van een éénmalig heroïnetransport.
Het hof komt na afweging van de belangen tot de slotsom dat de in eerste aanleg opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, ook in hoger beroep dient te worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2(oud) en 10(oud) van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Vegter, voorzitter,
mrs Lensing en Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Tang, griffier,
en op 3 mei 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.