17 mei 2005
pachtkamer
rolnummer 2004/603 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Gemeente Boxmeer,
zetelend te Boxmeer,
appellante,
procureur: mr. A.A. Voets,
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde sub 2]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
De pachtkamer van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch, locatie Boxmeer, heeft op 24 juni 2003 en 11 mei 2004 tussen appellante (verder te noemen: de gemeente) als eiseres en geïntimeerden (verder gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] en afzonderlijk: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]) als gedaagden vonnissen gewezen. Naar de inhoud van die vonnissen, waarvan een fotokopie is aangehecht, wordt verwezen voor het procesverloop in eerste aanleg, de beslissing en de gronden daarvoor.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 10 juni 2004 heeft de gemeente [geïntimeerden] aangezegd in hoger beroep te komen van voornoemd vonnis van 11 mei 2004 en heeft zij [geïntimeerden] gedagvaard te verschijnen voor dit hof.
2.2 Bij het zelfde exploot heeft de gemeente drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende eventueel onder aanvulling dan wel wijziging/verbetering van gronden:
A. de tussen de gemeente als verpachtster en [geïntimeerden] als pachters bestaande pachtovereenkomst, met betrekking tot de pachtpercelen, gelegen in de [...], kavel 1, groot 2.07.00 ha., kavel 2, groot 2.07.00 ha. en kavel 3, groot 2.25.80 ha., zal ontbinden met ingang van de datum van dit arrest.
B. [geïntimeerden] zal veroordelen om gemelde pachtpercelen binnen 3 dagen na betekening van dit arrest te ontruimen en te verlaten, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele te rekenen, met machtiging aan de gemeente om die ontruiming zelf middels politie en justitie te bewerkstelligen, indien [geïntimeerden] aan die ontruimingsveroordeling niet voldoen en alsdan op kosten van [geïntimeerden]
C. [geïntimeerden] zal veroordelen om binnen 8 dagen na betekening van dit arrest aan de gemeente tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de waarde van het melkquotum, verbonden met de grond in geschil, op basis van 50%-50% volgens de vaste jurisprudentie van de Pachtkamer van het hof, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de wettelijke rente hierover vanaf 25 maart 2002, zijnde de dag van betekening van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening.
D. [geïntimeerden] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] verweer gevoerd, bewijs aangeboden, een productie overgelegd en geconcludeerd, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van gemeente in de kosten van het geding in beide instanties.
2.4 De gemeente heeft nog een akte genomen, die is gevolgd door een antwoord-akte van [geïntimeerden]
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
Grief 1:
Ten onrechte overweegt de pachtkamer, dat uit de verklaringen ook niet op te maken is, dat de gemeente tegen de gestelde pachtoverschrijving was.
Grief 2:
Ten onrechte overweegt de pachtkamer, dat niet elke wanprestatie, gelet op de omstandigheden van het concrete geval, zodanig zwaarwegend is, dat tot ontbinding van een overeenkomst moet worden besloten en dat gezien alle omstandigheden, de pachtkamer van oordeel is, dat in dit geval de gestelde feiten niet kunnen leiden tot een ontbinding van de pachtovereenkomst en ook al ten onrechte overweegt de pachtkamer, dat uit de verklaringen van de getuigen duidelijk naar voren is gekomen, dat [geïntimeerden] over de voorgenomen plannen tot bedrijfsoverdracht volledig openheid van zaken hebben gegeven naar de gemeente als verpachtster, waarbij zij uit de uitlatingen van de wethouder hebben kunnen opmaken dat er van de zijde van de gemeente geen bezwaar was tegen de voorgenomen bedrijfsoverdracht en verkoop van (een deel van) het melkquotum en dat daarnaast is gebleken, dat thans nog meer dan voldoende quotum op het bedrijf van [geïntimeerden] aanwezig is om aan de eventuele aanspraken van de gemeente als verpachtster te kunnen voldoen en dat de gemeente dus geen enkel financieel risico loopt.
Grief 3:
Ten onrechte overweegt de pachtkamer, dat het voorgaande met zich meebrengt, dat geen sprake is van een zodanige wanprestatie van [geïntimeerden], dat de pachtovereenkomst dient te worden ontbonden en dat daarom de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst en de daaraan gerelateerde vorderingen dienen te worden afgewezen en ook al ten onrechte heeft de pachtkamer de vorderingen vervolgens afgewezen onder compensatie van kosten.
4.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken het navolgende vast.
4.2 Tussen de gemeente als verpachtster en [A.] als pachter is op 6 januari 1977 een schriftelijke pachtovereenkomst gesloten met betrekking tot drie percelen landbouwgrond in de [...], met een gezamenlijke oppervlakte van 6.39.80 ha. Op 5 januari 1987 is een pachtwijzigingsovereenkomst gesloten, waarbij de erven van [A.] met instemming van de gemeente alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de pachtovereenkomst hebben overgedragen aan [geïntimeerden]
4.3 Het bedrijf van [A.] en nadien [geïntimeerden] omvatte behalve de 6.39.80 ha pachtgrond 7.32.93 ha eigen grond. Op naam van [geïntimeerden] was blijkens een overzicht van COS in 1999 een melkquotum van 239.216 kg met een vetpercentage van 4,14 geregistreerd. Aan de totstandkoming van het quotum heeft de verpachte grond bijgedragen.
4.4 In de periode september-december 1999 hebben partijen overlegd over de gevolgen van de voorgenomen uittreding van [geïntimeerde sub 2] uit de maatschap. Die uittreding heeft plaatsgehad en het bedrijf is voortgezet door [geïntimeerde sub 1] alleen, die [geïntimeerde sub 2] heeft uitgekocht. Op naam van [geïntimeerde sub 1] stond op 29 augustus 2002 een melkquotum van 120.393 kg met een vetpercentage van 4,12 geregistreerd.
Bij brief van 9 december 1999 hebben [geïntimeerden] aan de gemeente verzocht wegens ontbinding van de tussen hen bestaande maatschap en voortzetting van de onderneming door [geïntimeerde sub 1] de pachtovereenkomst te wijzigen in die zin dat [geïntimeerde sub 1] als enig pachter wordt aangemerkt.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. De gemeente heeft in eerste aanleg de ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd (met nevenvorderingen) op de primaire grond dat [geïntimeerden] als pachters toerekenbaar zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen jegens de gemeente als verpachtster, omdat [geïntimeerde sub 2] zonder toestemming van de gemeente zijn pachtrechten c.a. aan [geïntimeerde sub 1] heeft overgedragen. Subsidiair heeft de gemeente aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 2] de gronden niet meer zelf bewerkt, meer subsidiair dat [geïntimeerden] het aan het verpachte verbonden melkquotum hebben verleasd en de melkinstallatie hebben verwijderd.
5.2 [geïntimeerden] hebben zich tegen de vordering verweerd. De pachtkamer heeft, na bewijslevering, geoordeeld dat [geïntimeerden] weliswaar tekort zijn geschoten jegens de gemeente, maar zij heeft dit tekortschieten onvoldoende zwaar geoordeeld voor toewijzing van de gevorderde ontbinding. De daartoe strekkende vordering is, evenals de nevenvorderingen, afgewezen met compensatie van de proceskosten. Tegen deze afwijzing richt zich het hoger beroep.
5.3 Grief 1 richt zich niet tegen een dragende overweging van het vonnis. In zoverre heeft de gemeente daarbij geen belang. Voor het geval de gemeente heeft bedoeld aan te voeren, dat de bestreden overweging van de pachtkamer een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt, wordt verwezen naar de volgende rechtsoverwegingen.
5.4 De kern van het bezwaar van de gemeente wordt gevormd door grief 2, die zich ertegen richt dat de pachtkamer ondanks dat [geïntimeerden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de pachtovereenkomst, deze overeenkomst niet heeft ontbonden.
5.5 Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] beiden als pachters zijn aan te merken. Door de pachtwijzigingsovereenkomst, genoemd in rechtsoverweging 3.2, zijn [geïntimeerden] gezamenlijk in de plaats getreden van [A.]. Het staat [geïntimeerden] niet vrij eenzijdig een wijziging in hun rechtsverhouding met de gemeente te brengen. Dit vloeit voort uit de eisen van goed pachterschap, waartoe [geïntimeerden] op grond van artikel 25 Pachtwet zijn gehouden.
[geïntimeerden] hebben zich dit kennelijk gerealiseerd, aangezien zij zich tot de gemeente hebben gewend met het verzoek in te stemmen met een wijziging van de pachtovereenkomst in die zin, dat [geïntimeerde sub 1] in plaats van [geïntimeerden] als enig pachter in de pachtovereenkomst zou worden opgenomen.
5.6 Het hof stelt vast, dat van een schriftelijke inwilliging van het verzoek van [geïntimeerden] als neergelegd in de brief van 9 december 1999 (bijlage bij de stukken, welke [geïntimeerden] op 3 oktober 2002 ter voorbereiding op de comparitie van partijen aan de pachtkamer hebben gezonden) niet is gebleken. Weliswaar is er volgens [geïntimeerden] door hen een door de gemeente aangeboden schriftelijke wijzigingsovereenkomst ondertekend - waarvan zij volgens hen geen afschrift hebben ontvangen -, maar die stelling vindt geen steun in enig bewijsmiddel. Uit de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat partijen de fase van de onderhandelingen niet hadden afgerond, en dat integendeel de gemeente de afwikkeling van het verzoek afhankelijk heeft gesteld van het verschaffen door [geïntimeerden] van inzage in de melkquotumregistratie. Een mogelijke onderverpachting speelde in die fase daarbij ook een rol.
5.7 Het hof stelt verder vast, dat [geïntimeerden] in de tussentijd toch hebben getracht tot een eenzijdige wijziging in de verhouding met de gemeente als verpachtster te komen. Niet alleen vermeldt de aangehaalde brief van 9 december 1999 “ontbinding van de maatschap en voortzetting van de onderneming door [geïntimeerde sub 1]” en is [geïntimeerde sub 2] uitgekocht door [geïntimeerde sub 1], ook is het melkquotum, dat op naam stond van [geïntimeerden], op naam van uitsluitend [geïntimeerde sub 1] geregistreerd. Het hof ziet daarin een poging van [geïntimeerden] dat [geïntimeerde sub 2] zijn positie van als pachter zou opgeven. Deze stappen gaan verder dan enkele voortzetting van het persoonlijk gebruik van het gepachte door een van de medepachters – dat op grond van vaste jurisprudentie geen tekortkoming jegens de verpachter oplevert -, omdat het de kennelijke bedoeling van [geïntimeerden] is geweest dat [geïntimeerde sub 2] afstand zou nemen van elke vorm van betrokkenheid bij het gepachte. Aldus heeft hij zich trachten te onttrekken aan zijn hoofdelijke aansprakelijkheid als medepachter jegens de gemeente. [geïntimeerden] zijn in die zin tekortgeschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst.
5.8 Bedoelde pogingen van [geïntimeerden] hebben jegens de gemeente echter geen effect gehad, omdat het beëindigen van het medepachterschap van [geïntimeerde sub 2], afgezien van de weg die artikel 50 Pachtwet biedt, slechts met medewerking van de gemeente kan plaatsvinden. Aangezien, zoals reeds overwogen, die medewerking niet was verkregen, kan de gemeente [geïntimeerde sub 2] nog steeds aanspreken op de nakoming van de pachtovereenkomst. Een en ander doet echter niet af aan de in het slot van de vorige alinea bedoelde tekortkoming.
5.9 De vraag ligt voor of die tekortkoming voldoende ernstig is voor de gevorderde ontbinding van de pachtovereenkomst. Het hof kan zich verenigen met het oordeel van de pachtkamer, dat erop neerkomt dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt en overweegt daartoe als volgt.
5.10 In het voordeel van [geïntimeerden] pleit dat zij zich tot de gemeente hebben gericht met het verzoek uitsluitend [geïntimeerde sub 1] als pachter aan te merken. Zij hebben, zoals zij dat zelf hebben uitgedrukt, open kaart gespeeld en aldus de gemeente op de hoogte gesteld van bedrijfseconomische ontwikkeling binnen de maatschap en hun wens in verband daarmee te komen tot een wijziging in de pachtverhouding. Uit de verklaring van de voormalig wethouder [getuige 1], die in eerste aanleg als getuige is gehoord, valt op te maken dat de gemeente aan [geïntimeerden] heeft doen weten dat de mogelijkheid van pachtoverschrijving bestond. De getuige heeft met zoveel woorden verklaard dat de pachtoverschrijving op zichzelf een formaliteit was, maar dat dat hier anders was omdat hier melkquotum in het geding was. Van enig serieus te nemen bezwaar tegen [geïntimeerde sub 1] als enig pachter is niet gebleken.
5.11 Dat ernstige vertraging in de afhandeling van het verzoek is opgetreden, is mede aan de gemeente te wijten. Het hof verwijst naar de in eerste aanleg afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2], toentertijd bij de gemeente werkzaam, dat de zaak (meermalen) bij de gemeente “is blijven liggen”.
5.12 De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld, dat zij alleen met de pachtoverschrijving wilde instemmen indien zij naar evenredigheid van het verpachte in de totale bedrijfsoppervlakte zou delen in de verkoopopbrengst van het op naam van [geïntimeerden] staande melkquotum (of een gedeelte daarvan). De verwijten die de gemeente [geïntimeerden] in deze procedure met betrekking tot het melkquotum maakt lijken erop neer te komen dat [geïntimeerde sub 1] de aanspraken van de gemeente op het melkquotum heeft aangetast. Voor dat verwijt bestaat geen aanleiding, omdat het quotum met het verpachte is blijven samenhangen. Ook uit de cijfermatige gegevens kan niet enig gegrond verwijt aan het adres van [geïntimeerden] worden afgeleid. De totale bedrijfsoppervlakte van het bedrijf van [geïntimeerden] beliep 13.72.73 ha, waarop in 1999 een melkquotum rustte van 239.216 kg. Indien van deze hoeveelheid wordt uitgegaan en niet van het door [geïntimeerden] genoemde hoeveelheid van 166.588 kg, dan nog is er genoeg quotum “achtergebleven”. De totale oppervlakte van 13.72.73 ha heeft naar het hof begrijpt bijgedragen aan de totstandkoming van het melkquotum, dat wil zeggen dat in 1999 aan de gepachte oppervlakte van 6.39.80 ha een melkquotum was verbonden van minder dan de thans resterende 120.393 kg. Dat betekent, dat op naam van de gemeente geregistreerd kan worden het gehele aan haar toekomende melkquotum, zulks tegen – volgens de vaste jurisprudentie van het hof – een vergoeding van 50% van de waarde ervan aan de pachter. Voor zover de gemeente heeft willen betogen dat een aantasting van haar rechten zal plaatsvinden doordat [geïntimeerde sub 1] de omvang van het op zijn naam staande quotum zou verminderen, geldt dat die stelling onvoldoende gemotiveerd is gebleven.
5.13 Bij deze stand van zaken is het tekortschieten van [geïntimeerden], bedoeld in de rechtsoverweging 5.7 van een zo geringe betekenis dat voor ontbinding van de overeenkomst geen plaats is. Grief 2 kan dus niet slagen.
5.14 Uit het voorgaande vloeit voort dat ook grief 3 niet kan slagen.
5.15 Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in hoger beroep in het ongelijk gesteld partij zal de gemeente in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Aangezien het hof in zaken als de onderhavige in hoogste instantie rechtspreekt, is voor de gevraagde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van de veroordeling in de proceskosten geen plaats.
Het hof, recht doende in hoger beroep,
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch, locatie Boxmeer van 11 mei 2004;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 1.341,- voor salaris van de procureur en op € 241,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs Heisterkamp, Valk en Van den Dungen en de raden mr.ing. Jansens van Gellicum en ir. Duenk en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2005.