ECLI:NL:GHARN:2005:AT7567

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1044
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Korthals Altes
  • Groen
  • Van der Weij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling door schuldenaren met een criminele achtergrond

In deze zaak hebben de appellanten, [schuldenaar 1] en [schuldenaar 2], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te Almelo, waarin hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van hun schuldenlast, die voortkwam uit een schuld aan een criminele organisatie. De appellanten hadden gezamenlijk een schuld van € 41.848,63 aan de ABN AMRO Bank, die zij waren aangegaan om [schuldenaar 1] uit te kopen uit de criminele organisatie waarvan hij deel uitmaakte. Dit leidde tot een schuldenlast van respectievelijk € 63.439,82 voor [schuldenaar 1] en € 50.150,37 voor [schuldenaar 2]. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet te goeder trouw waren, aangezien zij de schulden waren aangegaan met het doel om zich uit te kopen uit een criminele organisatie, en dat zij ook een gevangenisstraf hadden uitgezeten voor drugsdelicten en opzetheling. Ondanks hun argumenten dat [schuldenaar 1] zich wilde onttrekken aan het criminele milieu, oordeelde het hof dat deze omstandigheden niet voldoende waren om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het belang van de rechtsorde en de noodzaak om criminele activiteiten niet te belonen, zwaar wogen in de beslissing.

Uitspraak

13 januari 2005
eerste civiele kamer
rekestnummer 2004/1044
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[schuldenaa[schuldenaar 1 ]
en
[schuldenaa[schuldenaar 2 ],
wonende te [woonplaats]
appellanten,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank te Almelo van 23 november 2004 is het verzoek van appellanten (hierna te noemen: [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 30 november 2004 per fax en op 1 december 2004 per gewone post ingekomen verzoekschrift zijn [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van 9 december 2004 van de procureur.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2005, waarbij [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. H.J.M. van Denderen, advocaat te Hengelo (O).
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [schuldenaar 1 ] heeft een schuldenlast van € 63.439,82, [schuldenaar 2 ] heeft een schuldenlast
van € 50.150,37; van deze schulden is een deel ad € 41.848,63 gezamenlijke schuld. Van die gezamenlijke schuldenlast maken deel uit schulden aan de ABN AMRO Bank ter hoogte van € 16.174,39 en € 19.981,33. [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] hebben ten aanzien van deze schulden verklaard deze te zijn aangegaan, omdat [schuldenaar 1 ] een bedrag van
€ 20.000,- moest betalen aan de criminele organisatie, waarvan hij deel heeft uitgemaakt, om zich uit te kopen. [schuldenaar 1 ] heeft in verband met zijn lidmaatschap van deze criminele organisatie ook een gevangenisstraf uitgezeten van vier jaar terzake van drugsdelicten en opzetheling. Het overige deel van het geleende geld hebben [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] zoals zij zelf hebben verklaard op onverantwoorde wijze uitgegeven. [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] hebben gezamenlijk besloten geld te lenen voor de uitkoop en zijn deze schuld gezamenlijk aangegaan. Uit het voorgaande volgt dat [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] in ieder geval niet te goeder trouw zijn ten aanzien van het ontstaan van deze schulden aan de ABN-AMRO bank.Voorts heeft [schuldenaar 1 ] schulden aan het CJIB ter hoogte van
€ 2.977,67 en € 306,30 en [schuldenaar 2 ] ter hoogte van € 368,50. Uit de aard van deze schulden volgt dat zij ook ten aanzien van het ontstaan van die schulden niet te goeder trouw zijn.
3.3 Ondanks een niet te goeder trouw ontstane schuldenlast kunnen schuldenaren
toch tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten, indien sprake is van bijzondere omstandigheden. [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] voeren hiertoe aan dat het feit dat [schuldenaar 1 ] zich wilde onttrekken aan het criminele milieu, nu juist beschouwd dient te worden als een aanwijzing dat [schuldenaar 1 ] een positieve wending aan zijn leven wil geven. Dit is de nasleep van een keuze die [schuldenaar 1 ] circa acht jaar geleden heeft gemaakt en er was volgens hen geen andere mogelijkheid. Ook stellen zij dat zij de financiële verplichtingen die de aangegane schulden meebrachten, maandelijks konden voldoen, totdat [schuldenaar 1 ] zijn inkomen door arbeidsongeschiktheid verloor. Ten slotte voeren [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] aan hun leven gebeterd te hebben; zij hebben inmiddels ook een budgetbeheerregeling bij de Stadsbank.
3.4 Het hof is van oordeel dat [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] reeds gelet op de hoogte van de niet te goeder trouw ontstane schuldenlast niet tot de schuldsaneringsregeling dienen te worden toegelaten. De keuze die [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] hebben gemaakt door een schuld aan te gaan om zich uit te kopen uit een criminele organisatie, dient voor hun rekening te komen. Het hof overweegt hierbij dat een andere keuze, namelijk hulp zoeken van de politie, hierin voor de hand had gelegen. Ook de andere door [schuldenaar 1 ] en [schuldenaar 2 ] aangevoerde omstandigheden, zoals onder 3.3 genoemd, kunnen aan dit oordeel niet afdoen.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Almelo van 23 november 2004.
Dit arrest is gewezen door mrs. Korthals Altes, Groen en Van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2005, en bij afwezigheid van de voorzitter, getekend door de oudste raadsheer. .