Parketnummer: 21-000201-05
Uitspraak d.d.: 6 juli 2005
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 28 december 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum]
thans verblijvende in [plaats van detentie]
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juni 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de nadere omschrijving van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie dient ten aanzien van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde "en in België" en ten aanzien van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde "en in België en in Libië" in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn recht tot strafvervolging. Verdachte is niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit en artikel 4 Wetboek van strafrecht geldt niet voor de artikelen 278 (mensenroof) en 279 (onttrekking van minderjarige aan wettig gedag of bevoegd opzicht), hetgeen meebrengt dat het openbaar ministerie in zoverre geen vervolgingsrecht heeft.
Nadere overweging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
De tenlastelegging onder 4 voldoet naar het oordeel van het hof aan de eisen die artikel 261 wetboek van strafrecht aan een geldige tenlastelegging stelt. Het verwijt dat verdachte en zijn mededaders of daders het meisje waarom het gaat "hebben onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag .." is het oordeel van het hof in zijn omschrijving (ook) voldoende feitelijk.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat van de zijde van zijn cliënt er geen aantoonbare opzet op levensberoving van het slachtoffer was en ook geen voorwaardelijke opzet daartoe.
Dat het gedrag van verdachte willens en weten gericht was op de dood van het slachtoffer, acht het hof niet bewezen, maar wel dat verdachte heeft gezien en moet hebben beseft en, door niet anders te handelen of op dat punt maatregelen te nemen, wetens en willens heeft aanvaard de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer de wederrechtelijke vrijheidsberoving door de wijze waarop dat gebeurde niet zou overleven. Aldus was het opzet van verdachte -minstgenomen - in voorwaardelijke zin gericht op de levensberoving van het slachtoffer. Het hof leidt dat af uit het navolgende:
het hoofd van het slachtoffer, dat geboeid was, is, nadat de mond was afgeplakt, omwikkeld met vele meters tape van tien centimeter breed. Voor zover verdachte al niet zelf verantwoordelijk is voor het afplakken van de mond en het omwikkelen van het hoofd met die hoeveelheid tape, dan moet hij daar in elk geval aan meegewerkt hebben of is hij daar tot het laatst bij aanwezig geweest. Vingerafdrukken van verdachte op de tape die zich bevinden aan op een flinke afstand van de aanzet van dat omwikkelen, wijzen dat uit.
Een verweer is dat verdachte er (desalniettemin) geen rekening mee behoefde te houden dat het slachtoffer zou komen te overlijden omdat zijn mededader de toegepaste wijze van vastbinden tevoren op zijn vriendin had geoefend zonder dat deze kwam te overlijden. Het hof verwerpt dat verweer. Het vindt zijn weerlegging reeds in het feit dat het slachtoffer als het toen nog leefde, gekneveld op de beschreven wijze, zonder een voorziene kans op hulp, voor een onbekende periode aan haar lot werd overgelaten.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde:
Het hof heeft, ambtshalve, mede naar aanleiding van een in eerste aanleg in een parallelle zaak gevoerd verweer van deze strekking, onder ogen gezien de vraag of (telkens) wel bewezen kunnen worden verklaard de bestanddelen die er, kort gezegd op neer komen dat het gezag op het moment van het wegvoeren nog bestond en nog bij de moeder, het slachtoffer, berustte. Het betreft het bestanddeel "wederrechtelijk, zonder toestemming van de moeder "bij feit 3 en "onttrokken aan .." bij feit 4. Daarbij beschouwt het hof het overmeesteren van de moeder en het wegvoeren van [minderjarig kind] als één complex van feitelijke handelingen waarbij die overmeestering plaatsvond met de kennelijke bedoeling om[minderjarig kind]weg te kunnen voeren en om vervolgens af te kunnen reizen naar Libië zonder dat de moeder dat zou verhinderen. Het preciese tijdstip van overlijden van de moeder en de vraag op welk moment daardoor (wat juridisch technisch het geval zal zijn geweest) aan haar gezag over het meisje een einde is gekomen, is in de optiek van het hof zonder belang waar het onaannemelijk is dat de wetgever deze zo vèrgaande vorm van deze delicten op een dergelijke technisch- juridische grond straffeloos zou hebben willen laten.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2004 te Goor, in de gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een vrouw genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, zich met touw en tape naar de woonplaats van het slachtoffer begeven, het slachtoffer met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen dan wel het slachtoffer met het hoofd hard tegen een hard voorwerp geduwd/geslagen, het slachtoffer strak gebonden met koord aan handen, benen, voeten, hals en lichaam, het hoofd en de hals van het slachtoffer nagenoeg geheel en strak omwikkeld met tape, de benen van het lichaam deels omwikkeld met tape en een zitbank over het slachtoffer heengelegd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk feit werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van de feiten 3 en 4, en welk feit is gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de feiten 3 en 4 voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan de feiten 3 en 4 hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
hij op of omstreeks 9 augustus 2004 te Goor, in de gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een vrouw genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, zich met touw en tape naar de woonplaats van het slachtoffer begeven, het slachtoffer met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen dan wel het slachtoffer met het hoofd hard tegen een hard voorwerp geduwd/geslagen, het slachtoffer strak gebonden met koord aan handen, benen, voeten, hals en lichaam, het hoofd en de hals van het slachtoffer nagenoeg geheel en strak omwikkeld met tape, de benen van het lichaam deels omwikkeld met tape, een zitbank over het slachtoffer heengelegd en de woning met daarin het slachtoffer slotvast afgesloten, terwijl dat feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
hij op of omstreeks 9 augustus 2004 te Goor, in de gemeente Hof van Twente, althans in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, een meisje, genaamd [minderjarig kind], over de grenzen van het Rijk van Europa heeft gevoerd, met het oogmerk die [minderjarig kind] wederrechtelijk (te weten zonder toestemming van de moeder en met voorbijgaan aan officiële procedures met betrekking tot het gezag, de omgangsregeling en de verblijfplaats betreffende minderjarigen, alsmede met gebruikmaking van een vervalst paspoort, alsmede in de wetenschap dat het handelen van verdachte en zijn mededaders zou leiden tot een situatie waarin [mededader] niet langer het wettelijk gezag over [minderjarig kind] zou uitoefenen) onder de macht van [mededader] of diens familieleden, althans anderen te brengen.
hij in of omstreeks de periode van op 9 augustus 2004 tot en met 30 november 2004, althans de periode van 20 augustus 2004 tot en met 30 november 2004 te Goor, in de gemeente Hof van Twente, althans in Nederland en in België en in Libië tezamen en in vereniging met anderen, een minderjarig meisje, genaamd[minderjarig kind] (geboren 24 augustus 2001), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, terwijl de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en terwijl bij het plegen van het feit list, geweld en/of bedreiging met geweld is gebezigd, immers hebben verdachte en/of diens mededaders een afspraak met de moeder ([slachtoffer] hierna ook te noemen het slachtoffer) van [minderjarig kind] gemaakt, zich met touw en tape naar de woonplaats van het slachtoffer begeven, het slachtoffer met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen dan wel het slachtoffer met het hoofd hard tegen een hard voorwerp geduwd/geslagen, het slachtoffer strak gebonden met koord aan handen, benen, voeten, hals en lichaam, het hoofd en de hals van het slachtoffer nagenoeg geheel en strak omwikkeld met tape en de benen van het lichaam deels omwikkeld met tape.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van doodslag.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van van mensenroof.
ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl geweld is gebezigd en terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
Strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte en diens strafbaarheid is een rapport uitgebracht op 4 november 2004 door C.J.F. Kemperman, zenuwarts te Leek, met assistentie van I. Osinga, psycholoog.
Het rapport houdt als conclusie onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Over het psychiatrisch toestandsbeeld rond de litigieuze datum kunnen geen bijzonderheden worden vermeld.
Het psychiatrisch onderzoek van de persoonlijkheid van verdachte laat zien dat betrokkene van nieuwe prikkels en avontuur houdt en dat er enkele kenmerken van psychopathie zijn, maar deze zijn onder de drempelwaarde. Recidivegevaar is vermoedelijk laag tot matig.
Er was geen sprake van een geestesstoornis of een gebrekkige verstandelijke ontwikkeling.
Het tenlastegelegde feit kan aan verdachte worden toegerekend.
Het gerechtshof kan zich met de conclusie van de deskundige verenigen. Het gerechtshof neemt deze conclusie over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel met dien verstande dat het hof uitgaat van de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van moord, het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, het medeplegen van mensenroof en het medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl geweld is gebezigd en terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is, veroordeeld, na een eis van de officier van justitie tot veroordeling tot gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren. De advocaat-generaal heeft moord niet maar doodslag wél bewezen achtend, gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf van 18 jaar wordt opgelegd
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte is op 9 augustus 2004 in de vroege ochtend samen met anderen op weg gegaan van 's-Gravenhage naar Goor. Daar wilden ze het toen tweejarig dochtertje van een van de medeverdachten, zonder toestemming van de moeder, ophalen. Het meisje woonde, na de echtscheiding, bij haar moeder. De medeverdachte wilde het kindje meenemen naar Libië. Aangekomen in de woning van de ex-vrouw hebben zij haar overvallen en haar van haar vrijheid beroofd, haar mond afgeplakt, geboeid, en haar hoofd omwikkeld met een grote hoeveelheid tape. Vervolgens is het huis afgesloten, werd de sleutel meegenomen of weggemaakt en is men op weg gegaan naar het vliegveld Zaventem voor de reis naar Libië met het meisje. Het slachtoffer is is tijdens of na die tegen haar gerichte gewelddadigheden door verstikking om het leven gekomen.
Het gebeurde getuigt van een normbesef waartegen, in weerwil van het grote culturele verschil in achtergrond waaruit het gebeurde (althans voor een deel) misschien verklaard moet worden, dit land en zijn rechtsorde als dat verschil tot dit soort gruwelijkheden leidt zich met kracht mag uitspreken met een strafoplegging zoals volgt. Het onherstelbaar leed dat verdachte als medepleger de nabestaanden van het slachtoffer (die niet alleen het slachtoffer moesten afstaan aan de dood maar ook haar dochtertje aan de initiatiefnemer tot deze gruwelijkheden) heeft veroorzaak vraagt daar ook om.
Het hof is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene dat voor de feiten zoals hiervoor bewezen verklaard uitsluitend een gevangenisstraf van zeer lange duur in aanmerking komt. Als bijzonder element zal het hof ten aanzien van de duur van de straf verdisconteren dat verdachte illegaal in Nederland is, dat hij gedurende zijn detentie van een aantal strafverlichtende mogelijkheden zal zijn uitgesloten waardoor zijn detentie ten opzichte van de andere gedetineerden, zeker bij die duur, extra zwaar zal zijn.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij [1]]en [benadeelde partij [2]]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 13.910,06 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.910,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof ziet, zeker voorhands, geen toereikende wettelijke basis voor een vergoeding van de immateriële schade, waarvan het hof overigens wel begrijpt dat die groot is.Verdachte is tot vergoeding van de materiële schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 278, 279, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging voor de feiten 3 en 4 voor zover deze feiten zien op niet hier te lande gepleegde handelingen.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [slachtoffer] en [benadeelde partij [2]] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij [1]] en [benadeelde partij [2]], te betalen een bedrag van € 3.910,06 (drieduizend negenhonderdtien euro en zes cent).
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij [1]] en [benadeelde partij [2]], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij [1]] en [benadeelde partij [2]], een bedrag te betalen van
€ 3.910,06 (drieduizend negenhonderdtien euro en zes cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 (negenendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Van der Pol, voorzitter,
mrs Nunnikhoven en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 6 juli 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 9 - 21-000201-05