ECLI:NL:GHARN:2005:AT8958

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/965
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Valk
  • Frankena
  • Van Osch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid gewone rechter en toepasselijkheid arbitragebeding in geschil over basisreferentie suikerbieten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een geschil tussen een maatschap en CSM Suiker B.V. over de bevoegdheid van de gewone rechter en de toepasselijkheid van een arbitragebeding. De maatschap, appellante, had drie grieven ingediend tegen een vonnis van de rechtbank te Zwolle, waarin de rechtbank zich onbevoegd had verklaard om van de vorderingen van appellante kennis te nemen. Appellante vorderde onder andere een verklaring voor recht dat zij nog steeds in het bezit was van een basisreferentie suikerbieten van 79.869 kilogram en dat CSM haar schade moest vergoeden als gevolg van het niet erkennen van deze referentie sinds maart 1999.

De rechtbank had geoordeeld dat het geschil onder de reikwijdte van het Suikersysteem 1999 viel, dat arbitragebepalingen bevatte, en dat de arbitragecommissie hierover al had beslist. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de gewone rechter bevoegd was, omdat er in de jaren 2002 en 2003 geen leveringscontracten waren gesloten, waardoor het Suikersysteem niet van toepassing was. Het hof oordeelde dat de arbitrageovereenkomst niet van toepassing was op de vorderingen van appellante, omdat er geen arbitrageovereenkomst was gesloten voor die jaren.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank te Zwolle voor verdere behandeling van de hoofdzaak. CSM werd veroordeeld in de proceskosten. Het hof concludeerde dat de beslissing van CSM van 21 mei 1999, die de basisreferentie betrof, niet de intrekking van de referentie inhield, maar enkel de nihilstelling van de toewijzing. Dit leidde tot de conclusie dat de gewone rechter bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.

Uitspraak

28 juni 2005
tweede civiele kamer
rolnummer 2004/965
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de maatschap [...],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
procureur: mr J.C.N.B. Kaal,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CSM Suiker B.V.,
gevestigd te Diemen,
geïntimeerde,
procureur: mr E.A. van der Dussen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 16 juni 2004 dat de rechtbank te Zwolle tussen appellante (hierna te noemen: [appellante]) als eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident en geïntimeerde (hierna te noemen: CSM) als gedaagde in hoofdzaak, eiseres in het incident heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 15 september 2004 CSM aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van CSM voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en gevorderd dat het hof, bij arrest, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en:
primair: opnieuw rechtdoende de zaak ex artikel 76 Rv zal terug verwijzen naar de rechtbank te Zwolle;
subsidiair: de door [appellante] destijds ingestelde vordering, inhoudende:
- voor recht te verklaren dat [appellante] nog altijd in het bezit is van een basisreferentie suikerbieten op grond van het Suikersysteem 2002 en 2003 van 79.869 kilogram;
- CSM te veroordelen alle door [appellante] geleden schade als gevolg van het niet erkennen van de basisreferentie van [appellante] sinds maart 1999, vermeerderd met de wettelijke rente sinds maart 1999, te voldoen, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat dan wel bij de hiertoe bij wet vastgestelde procedure en te worden vereffend bij wet;
alsnog zal toewijzen;
primair en subsidiair:
CSM zal veroordelen tot de kosten vallende op de procedures in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft CSM de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het hoger beroep ongegrond zal verklaren met bevestiging van het bestreden vonnis, zo nodig met verbetering van gronden, en met veroordeling van [appellante] in de kosten van (het hof begrijpt:) het hoger beroep.
2.4 Ter zitting van het hof op 7 juni 2005 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] door mr J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en CSM, vertegenwoordigd door [...], als landbouwkundige werkzaam bij CSM, door de mrs Y. de Vries en S.E.J. Schippers-Jansen, beiden advocaat te Den Haag; beide partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de rechtbank vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast.
3.2 [appellante] teelde tot 1999 (onder meer) suikerbieten. [appellante] beschikte over een basisreferentie suikerbieten van 79.869 kilogram en leverde de suikerbieten aan CSM. Daartoe sloten partijen jaarlijks een leveringscontract, laatstelijk op 12 januari 1999. Op dat contract was het Suikersysteem 1999 van toepassing. Voor zover relevant wordt daarin vermeld:
“Artikel 1 Toepassing
(...)
2. Uitsluitend door middel van een contract tussen teler en een van de Nederlandse suikerfabrikanten is het Suikersysteem 1999 van toepassing.(...)
Artikel 3 De toewijzing
1. Een suikerfabrikant kan een toewijzing voor het toewijzingsjaar 1999 aan een teler verschaffen op grond van de door hem volgens Afdeling II en III opgebouwde basisreferentie en het toewijzingspercentage.(...)
Artikel 4 Wijziging in de toewijzing
1. Op basis van de aan de suikerfabrikanten bekende gegevens wordt de toewijzing verstrekt. Elke toewijzing gedurende het toewijzingsjaar draagt een voorlopig karakter, mede gelet op het bepaalde in artikel 5 en lid 2 van dit artikel.
2. Het bekend worden van gegevens, die een andere toewijzing rechtvaardigen, kan een wijziging van de toewijzing tot gevolg hebben. (...)
Artikel 19 Onttrekking van grond aan agrarische bestemming
(...)
2. Bij onttrekking van alle grond aan de agrarische bestemming van het oorspronkelijke bedrijf waarop de referenties rustten, vervalt elke toewijzing en neemt de suikerfabrikant de polsuikerreferenties in.(...)
Artikel 30 Bezwaar
1. Telers kunnen schriftelijk een gemotiveerd bezwaar tegen een beslissing van een suikerfabrikant binnen 14 dagen na dagtekening van de beslissing richten aan de suikerfabrikant, die de beslissing heeft genomen.
2. Geen bezwaar is mogelijk ten aanzien van algemeen geldende voorschriften gegeven in het Suikersysteem 1999 en tegen besluiten van algemene strekking, alsmede ten aanzien van rechtshandelingen naar burgerlijk recht. (...)
Artikel 31 Arbitrage
1. De teler kan tegen een beslissing van de suikerfabrikant op het bezwaarschrift bedoeld in artikel 30 binnen 14 dagen na dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift in beroep bij de Arbitragecommissie, waarbij wordt beslist bij wijze van arbitrage en overeenkomstig het Reglement van Arbitrage voor het Suikersysteem. (...)”
In de Suikersystemen 2002 en 2003 is artikel 1 lid 2 gelijkluidend aan het hiervoor geciteerde artikel 1 lid 2 van het Suikersysteem 1999, met dien verstande dat in plaats van 1999, 2002 respectievelijk 2003 is vermeld.
3.3 Op 5 augustus 1999 heeft [appellante] het recht van erfpacht betreffende circa 46,5 ha landbouwgrond verkocht aan de gemeente Noordoostpolder. Op 26 april 1999 heeft [appellante] haar basisreferentie van 79.869 kg polsuiker verkocht aan derden. Nadat die koopovereenkomsten zijn ontbonden heeft [appellante] de basisreferentie overgedragen aan Akkerbouw Promotie Projecten (hierna: APP).
3.4 Bij brief van 21 mei 1999 aan [appellante] schrijft CSM onder meer:
“(...) Wij doen u hierbij een herziene toewijzing voor 1999 toekomen. De suikerreferentie is afgeboekt en uw toewijzing is 0 kg polsuiker.
De afboeking heeft plaatsgevonden in verband met het feit dat het ons bekend is geworden dat u het erfpachtrecht heeft verkocht en daardoor uw huidige bedrijf heeft beëindigd (artikel 4 van het Suikersysteem 1999).
De gronden worden op termijn onttrokken aan de agrarische bestemming; artikel 19 is van toepassing.
Op basis van dit artikel kunt u een verzoek indienen bij CSM Suiker bv om de suiker-referentie over te laten schrijven naar een door u nieuw te verwerven bedrijf.
De voorwaarden staan vermeld in artikel 19 van het suikersysteem. (...)”.
3.5 Bij brief van 31 mei 1999 heeft [appellante] tegen voornoemde beslissing van CSM van 21 mei 1999 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 7 december 1999 heeft CSM het bezwaar ongegrond verklaard en haar besluit gehandhaafd. Bij die beslissing heeft CSM acht geslagen op het advies van de Commissie van Toezicht en Advies van het Suikersysteem dat, zo volgt uit de beslissing van 7 december 1999, onder meer inhield:
“(...) De CTA heeft geadviseerd de intrekking van de toewijzing 1999 te handhaven omdat vast staat dat teler zijn bedrijf met ingang van 1 april 1999 feitelijk heeft beëindigd. (...)”
3.6 Bij brief van 20 december 1999 is [appellante] van voornoemde beslissing op bezwaar in beroep gekomen bij de arbitragecommissie. Bij arbitraal vonnis van 20 maart 2001 heeft de arbitragecommissie het verzochte afgewezen en de beslissing waarvan beroep bevestigd. Voor zover van belang vermeldt het arbitraal vonnis:
“(...)
9.1.1 Verweerster heeft terecht naar voren gebracht dat verzoekers bij een beoordeling van hun bezwaren tegen art. 19 Suikersysteem 1999 geen belang hebben, aangezien verweerster dit artikel niet aan de intrekking van referenties ten grondslag heeft gelegd. In de beslissing waarvan beroep heeft verweerster haar besluit van 21 mei 1999 gehandhaafd. Enige verwijzing naar art. 19 is in deze beslissing niet opgenomen. Blijkens het besluit van 21 mei 1999 heeft de afboeking plaatsgevonden in verband met het feit dat verweerster bekend was geworden dat verzoekers het erfpachtrecht hadden verkocht en daardoor hun bedrijf hadden beëindigd. In dit verband werd verwezen naar het hierboven, onder de weergave van de feiten, aangehaalde art. 4 Suikersysteem 1999. Het besluit bevat weliswaar tevens een verwijzing naar art. 19, maar die verwijzing heeft met de intrekking als zodanig niet van doen. (...)”.
3.7 Bij brief van 2 april 2002 heeft APP CSM meegedeeld dat zij met [appellante] is overeengekomen dat de basisreferentie naar APP wordt overgeschreven en zij verzoekt CSM op grond van deze basisreferentie om een toewijzing voor 2002 en het hierbij behorende leveringscontract.
3.8 In 2003 heeft [appellante] CSM verzocht om met haar een leveringscontract af te sluiten.
3.9 CSM heeft zowel op het verzoek van APP als op het verzoek van [appellante] in 2002 en 2003 om met hen een leveringscontract aan te gaan afwijzend gereageerd, kort gezegd, op de grond dat de basisreferentie van [appellante] bij beslissing van CSM van 21 mei 1999 - bevestigd bij arbitraal vonnis van 20 maart 2001 - is ingetrokken zodat [appellante] niet meer over die basisreferentie beschikt en deze derhalve niet (rechtsgeldig) kon overdragen aan APP.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Teneinde haar contractuele verplichtingen met APP te kunnen nakomen vordert [appellante] in de hoofdzaak allereerst een verklaring voor recht dat zij nog altijd in het bezit is van een basisreferentie suikerbieten op grond van het Suikersysteem 2002 en 2003 van 79.869 kilogram. Voorts vordert zij veroordeling van CSM tot voldoening aan [appellante] van de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat, als gevolg van het niet erkennen van de basisreferentie van [appellante] sinds maart 1999, vermeerderd met de wettelijke rente sinds maart 1999.
4.2 De rechtbank heeft zich in het bestreden vonnis onbevoegd verklaard van de vorderingen van [appellante] kennis te nemen. Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het haar voorgelegde geschil onder de reikwijdte van de op grond van het Suikersysteem 1999 toepasselijke arbitragebepalingen valt en dat de arbitragecommissie over dat geschil reeds heeft beslist. De grieven, die zich lenen voor gezamenlijke beoordeling, strekken ertoe dat het hof de rechtbank bevoegd oordeelt kennis te nemen van de vorderingen van [appellante]. Het hof oordeelt als volgt.
4.3 Ingevolge artikel 1022 lid 1 Rv verklaart de rechter bij wie een geschil aanhangig is waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten zich onbevoegd indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.
4.4 Vaststaat dat [appellante] en CSM in 2002 en 2003 geen leveringscontract hebben gesloten. Mede gelet op artikel 1 lid 2 van het Suikersysteem 2002 en 2003 is het betreffende Suikersysteem in dat geval niet van toepassing. De in het Suikersysteem 2002 en 2003 opgenomen arbitragebedingen zijn derhalve evenmin van toepassing zodat vaststaat dat partijen in de jaren 2002 en 2003 geen arbitrageovereenkomst hebben gesloten. Het geschilpunt dat in het kader van de eerste vordering in de hoofdprocedure aan de orde wordt gesteld, heeft betrekking op de vraag of [appellante] in het bezit is van een basisreferentie op grond van het Suikersysteem 2002 en 2003. Nu partijen over de jaren 2002 en 2003 geen arbitrageovereenkomst hebben gesloten is de gewone rechter naar het oordeel van het hof bevoegd kennis te nemen van de eerste vordering van [appellante].
4.5 Daarover zou anders moeten worden geoordeeld indien de vraag naar de toewijsbaarheid van de eerste vordering van [appellante] volledig valt te herleiden tot en op zou gaan in de beoordeling van een besluit van CSM waartegen [appellante] - gelet op de toepasselijkheid van het Suikersysteem en derhalve van het in het Suikersysteem opgenomen arbitragebeding - bezwaar en vervolgens beroep bij de arbitragecommissie heeft ingesteld of had kunnen instellen.
4.6 CSM voert in dat kader in deze procedure aan dat haar beslissing van 21 mei 1999 zowel zag op de nihilstelling van de toewijzing in 1999 als op de intrekking van de basisreferentie. Tegen die beslissing heeft [appellante] bezwaar bij CSM en vervolgens beroep bij de arbitragecommissie ingesteld. Met het arbitraal vonnis is komen vast te staan dat de basisreferentie van [appellante] rechtsgeldig is ingetrokken, aldus CSM. Volgens [appellante] hebben het arbitraal vonnis en de daaraan voorafgaande besluiten echter enkel betrekking op de nihilstelling van de toewijzing.
4.7 Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 4 lid 2 Suikersysteem 1999 kan het bekend worden van gegevens die een andere toewijzing rechtvaardigen een wijziging van de toewijzing tot gevolg hebben. Ingevolge artikel 19 lid 2 Suikersysteem 1999 kan de suikerfabrikant daarnaast (onder meer) de polsuikerreferentie innemen ingeval van onttrekking van alle grond aan de agrarische bestemming van het oorspronkelijke bedrijf.
CSM heeft haar beslissing van 21 mei 1999 (zie hiervoor in rov. 3.4) gebaseerd op artikel 4 lid 2 Suikersysteem 1999. Dit volgt niet alleen uit de motivering van die beslissing, maar ook uit het door CSM in de arbitrageprocedure ingenomen standpunt. CSM heeft in die procedure immers – zo blijkt uit rov. 9.1.1 van het arbitraal vonnis (zie hiervoor in rov. 3.6) – de stelling van [appellante] dat artikel 19 Suikersysteem 1999 aan de intrekking van de referentie ten grondslag lag expliciet bestreden en aangevoerd dat de beslissing van 21 mei 1999 was gegrond op artikel 4 Suikersysteem 1999. De arbitragecommissie heeft dit verweer van CSM gevolgd.
4.8 Artikel 4 Suikersysteem biedt – anders dan artikel 19 Suikersysteem – geen grondslag voor intrekking van een referentie. Dat artikel geeft de suikerfabrikant enkel de bevoegdheid de toewijzing te wijzigen. Nu CSM zich - in de arbitrageprocedure - expliciet op het standpunt heeft gesteld dat haar beslissing van 21 mei 1999 (uitsluitend) is gebaseerd op artikel 4 Suikersysteem 1999, kan CSM zich - zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt - in de onderhavige procedure niet op het standpunt stellen dat haar beslissing van 21 mei 1999, de beslissing op bezwaar van 7 december 1999 en het daaropvolgende arbitraal vonnis van 20 maart 2001, behalve op de nihilstelling van de toewijzing, tevens betrekking hebben op de intrekking van een basisreferentie. Het hof gaat derhalve voorbij aan het verweer van CSM dat over het onderhavige geschil reeds is beslist in de arbitrageprocedure.
In rechte dient op deze grond te worden aangenomen dat het besluit van CSM van 21 mei 1999, de daarop volgende beslissing op bezwaar en het arbitraal vonnis van 20 maart 2001 enkel betrekking hadden op de nihilstelling van de toewijzing.
4.9 CSM heeft zich er voorts niet op beroepen dat – in de periode waarvoor tussen partijen een arbitrageovereenkomst gold – (anders dan het besluit van 21 mei 1999) een besluit is genomen over de intrekking van de basisreferentie waartegen [appellante] bezwaar en vervolgens beroep bij de arbitragecommissie had kunnen instellen. Evenmin heeft CSM verdedigd noch blijkt dit uit de tekst en de strekking van het Suikersysteem 1999 dat van [appellante] kon worden gevergd dat zij – in voornoemde periode – een besluit had moeten uitlokken dan wel had moeten verzoeken met betrekking tot de vraag of [appellante] (nog steeds) in bezit was van de basisreferentie en tegen welk besluit [appellante] bezwaar en vervolgens beroep bij de arbitragecommissie had moeten (en kunnen) instellen.
4.10 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet is gebleken dat in de periode waarvoor partijen een arbitrageovereenkomst hadden gesloten, CSM een besluit heeft genomen dat betrekking had op het onderhavige geschil en waartegen [appellante] bezwaar en vervolgens beroep bij de arbitragecommissie had moeten instellen. Nu derhalve geen sprake is van een geschil dat valt binnen het bereik van een tussen partijen gesloten arbitrageovereenkomst, is van onbevoegdheid van de gewone rechter geen sprake.
4.11 Het geschilpunt dat met de tweede vordering van [appellante] aan de orde is, valt te herleiden tot de vraag of CSM heeft miskend dat [appellante] steeds in het bezit is geweest van de basisreferentie. Gelet op het hiervoor overwogene aangaande de reikwijdte van het besluit van 21 mei 1999, de daarop volgende beslissing op bezwaar en het arbitraal vonnis van 20 maart 2001, geldt ook voor de tweede vordering van [appellante] dat de arbitrageovereenkomst (over het jaar 1999) niet in de weg staat aan de bevoegdheid van de gewone rechter.
4.12 Feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken zodat het hof op die grond voorbij gaat aan het (tegen)bewijsaanbod van CSM.
Slotsom
4.13 Het hoger beroep treft doel, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. CSM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure (in het incident) in beide instanties. Het hof zal de zaak ingevolge artikel 76 Rv verwijzen naar de rechtbank te Zwolle om op de hoofdzaak te worden beslist.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 16 juni 2004 en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering in het incident af;
verwijst de zaak naar de rechtbank te Zwolle-Lelystad om op de hoofdzaak te worden beslist;
veroordeelt CSM in de kosten van de zaak in het incident in beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg begroot op € 390,-- voor salaris van de procureur en wat betreft het hoger beroep begroot op € 2.682,-- voor salaris van de procureur, op € 288,-- voor griffierecht en op € 70,40 aan verschotten en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Valk, Frankena en Van Osch en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2005.