12 juli 2005
eerste civiele kamer
rolnummer: 2004/230
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appèl,
incidenteel geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal appèl,
incidenteel appellanten,
procureur: mr. P.C. Plochg.
1 Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2003 7 januari 2004, gewezen tussen geïntimeerden (hierna te noemen: ‘[geïntimeerden]’) als eisers en appellant (hierna te noemen: ‘[appellant]’) als gedaagde. Een fotokopie van die vonnissen is gehecht aan dit arrest.
2 Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 25 februari 2004 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de voornoemde vonnissen van 13 augustus 2003 en 7 januari 2004, met dagvaarding van [geïntimeerden] om voor dit hof te verschijnen.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] tien grieven tegen het vonnis van 7 januari 2004 geformuleerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en heeft hij producties overgelegd. Zijn conclusie is dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, [geïntimeerden] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, dan wel hun vorderingen ongegrond zal verklaren, dan wel deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding in beide instanties.
2.3 [geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord verweer gevoerd en, onder aanvoering van één grief, incidenteel appèl ingesteld tegen het vonnis van 7 januari 2004.
Hun conclusie is dat het hof, bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 7 januari 2004 zal bekrachtigen, met uitzondering van de matiging van het boetebeding en deze alsnog zal vaststellen op een - door [appellant] aan [geïntimeerden] te betalen - bedrag van EUR 32.229,--, al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, althans een zodanig arrest zal wijzen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van (het hof leest:) het hoger beroep.
2.4 [appellant] heeft bij memorie in incidenteel appèl verweer gevoerd in het incidenteel appèl, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof [geïntimeerden] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun incidenteel appèl, althans hun incidenteel appèl als ongegrond zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van het incidenteel appèl.
2.5 Vervolgens hebben de partijen hun zaak ter terechtzitting van 11 april 2005 doen bepleiten, [appellant] door mr. J. Witvoet, advocaat te De Bilt, en [geïntimeerden] door mr. M.D.H. Kalse, advocaat te Maastricht, beiden mede aan de hand van pleitnotities.
2.6 Ten slotte hebben de partijen de processtukken aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3.1 [appellant] heeft tegen het vonnis van 7 januari 2004 de volgende grieven geformuleerd:
grief 1
Ten onrechte overweegt de rechtbank onder 4.2 dat [appellant] als verklaring voor de opgetreden vertragingen slechts twee redenen heeft aangevoerd, te weten zijn slechte gezondheidstoestand en zijn chaotische administratie.
grief 2
Ten onrechte passeert de rechtbank de stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] vanaf de dag van de eigendomsoverdracht ongestoord gebruik van het appartement hebben kunnen maken.
grief 3
Ten onrechte heeft de rechtbank het beroep van [appellant] op overmacht gepasseerd.
grief 4
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat aan [appellant] geen beroep op overmacht toekomt, omdat [appellant] door een als deskundige aan te merken derde werd vertegenwoordigd.
grief 5
Ten onrechte overweegt de rechtbank onder 4.3 dat het feit dat de Nuon onvoldoende medewerking heeft verleend, een omstandigheid is die naar verkeersopvattingen voor rekening van [appellant] komt.
grief 6
Ten onrechte miskent de rechtbank dat [geïntimeerden] geen werkelijk belang bij hun vordering hebben.
grief 7
Ten onrechte miskent de rechtbank dat [geïntimeerden] geen schade dan wel hinder hebben geleden van het feit dat de door hen gewenste voorzieningen niet voor 1 oktober 2002 zijn aangebracht.
grief 8
Ten onrechte overweegt de rechtbank dat het bestaan van schade geen voorwaarde kan zijn voor de toewijsbaarheid van een boete.
grief 9
Ten onrechte passeert de rechtbank het verweer van [appellant] dat redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de vorderingen van [geïntimeerden] tot nihil behoort te worden beperkt en heeft de rechtbank ermee volstaan de vordering te beperken tot EUR 20.000,--.
grief 10
Ten onrechte heeft de rechtbank [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.2 [geïntimeerden] hebben tegen het vonnis van 7 januari 2004 de volgende grief geformuleerd:
grief
In de optiek van [geïntimeerden] heeft de rechtbank onder 4.5 de door [appellant] aan [geïntimeerden] verschuldigde contractuele boete op onjuiste en/of onterechte gronden gematigd van een bedrag van EUR 32.229,-- tot
een bedrag van EUR 20.000,--.
Tegen de vaststelling van de in het vonnis van 7 januari 2004 onder 2.1 en 2.2 opgenomen feiten zijn geen grieven of bezwaren gericht. Ook het hof gaat daarom van die feiten uit.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Nu [appellant] tegen het vonnis van 13 augustus 2003 geen grieven heeft geformuleerd, zal hij in het door hem tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.2 De door [appellant] geformuleerde grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3 De door [geïntimeerden] in eerste aanleg tegen [appellant] ingestelde vordering tot betaling van een boete ter hoogte van EUR 32.299,-- is gebaseerd op het bepaalde in artikel 20 juncto artikel 13 van de tussen hen gesloten koop-
overeenkomst.
Artikel 20 van de koopovereenkomst luidt:
‘Verkoper ([appellant], hof) zal voor eigen rekening en risico zorgdragen voor de aanleg, installatie en plaatsing van een separate gas-, water- en elektra-aansluiting en daartoe bestemde meters. Dit zal geschieden voor uiterlijk 1 oktober 2002.’.
Artikel 13 van de koopovereenkomst luidt (voor zover voor het onderhavige geschil relevant):
’13.1 Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
(…)
13.3 Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 13.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopsom, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (…)
5.4 Tussen de partijen staat vast dat de in artikel 20 van de koopovereenkomst bedoelde separate aansluitingen in de eerste week van april 2003 zijn gerealiseerd. Voorts staat vast dat [geïntimeerden] [appellant] in verband met het ontbreken van die separate aansluitingen op 1 oktober 2002 bij brief van 21 november 2002 in gebreke hebben gesteld, dat zij - ingevolge het bepaalde in artikel 13.3 van de koop-overeenkomst - jegens [appellant] aanspraak maken op de overeengekomen boete ter grootte van drie pro mille van de koopsom per dag en dat die boete aldus in totaal EUR 32.299,-- bedraagt.
5.5 [appellant] bestrijdt dat het ontbreken van separate aansluitingen op 1 oktober 2002 (zie hiervoor onder 5.4) een hem toerekenbare tekortkoming oplevert. Als verklaring voor de opgetreden vertraging bij het aanbrengen van de separate aansluitingen noemt [appellant] zijn slechte gezondheidstoestand, zijn chaotische administratie en een verkeerde offerte van Nuon.
5.6 De rechtbank heeft in haar vonnis van 7 januari 2004 onder 4.2 overwogen en beslist dat de eerste twee verklaringen van [appellant] geen overmacht opleveren.
Het hof verenigt zich met die - in hoger beroep door [appellant] niet (voldoende gemotiveerd) bestreden - overweging en beslissing van de rechtbank, en maakt deze tot de zijne.
5.7 Het hof verwerpt ook het beroep op overmacht met betrekking tot de volgens [appellant] door Nuon verkeerd uitgebrachte offerte.
Het hof acht daarvoor doorslaggevend dat [appellant] volgens zijn stellingen al eind 2001 een offerte bij Nuon had aangevraagd voor de aanleg van separate aansluitingen. Het had op zijn weg (of op de weg van zijn gevolmachtigde) gelegen zich in elk geval vóór het tekenen van de koopovereenkomst op 21 juni 2002 ervan te vergewissen dat hij zijn in die overeenkomst neergelegde verplichtingen met betrekking tot de aanleg van separate aansluitingen tijdig zou kunnen nakomen. Door dit na te laten heeft [appellant] het risico genomen dat de aansluitingen niet, zoals hij met [geïntimeerden]
vervolgens is overeengekomen, op uiterlijk 1 oktober 2002 zouden zijn gerealiseerd. Het beroep op overmacht kan daarom niet slagen.
5.8 Vervolgens moet worden nagegaan of, zoals [appellant] bestrijdt, [geïntimeerden] belang hebben bij hun vordering.
Het hof is van oordeel dat dit belang reeds volgt uit het bestaan van de in de overeenkomst vastgelegde verplichting van [appellant] de separate aansluitingen op uiterlijk 1 oktober 2002 te realiseren. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting is vast komen te staan dat het ontbreken van die separate aansluitingen van invloed is geweest op in elk geval de aanvang van een aantal verbouwingswerkzaamheden. De installatie van de nieuwe keuken en de inrichting van de
badkamer zijn daardoor ongeveer drie à vier maanden later gerealiseerd.
5.9 [appellant] beroept zich ten slotte op (een verdere) matiging van de overeengekomen boete. [geïntimeerden] stellen daartegenover dat matiging van de overeengekomen boete in dit geval niet dient plaats te vinden.
5.10 Het hof zal hierna de gronden bespreken die aanleiding zouden kunnen zijn voor matiging van de overeengekomen boete.
5.11 In de eerste plaats moet worden nagegaan of de bedongen boete ten opzichte van de ernst van de tekortkoming - de belemmering bij de aanvang (en dus de uitvoering) van de verbouwingswerkzaamheden in keuken en badkamer - buitensporig hoog is.
Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval.
De hoogte van de boete is gerelateerd aan de koopsom van het overgedragen appartement en aan de duur van het verzuim. Het promillage 3 staat voorgedrukt in de ‘NVM koopakte appartementsrecht’ en is een standaard- (en ook gelet op de ernst van de tekortkoming niet een buitensporig hoog) promillage. Voor de duur van het verzuim is [appellant] zelf verantwoordelijk.
5.12 Een andere reden om tot matiging over te gaan zou kunnen zijn dat de bedongen boete buitensporig hoog is ten opzichte van de door [geïntimeerden] geleden schade.
Naar het oordeel van het hof is in dit geval ook daarvan geen sprake. Hoewel de precieze schadebedragen niet bekend zijn, is voldoende komen vast te staan dat de onder 5.8 besproken gevolgen van de tekortkoming van [appellant] voor [geïntimeerden] een zodanige schade hebben opgeleverd dat een eventuele discrepantie tussen de overeengekomen boete en de geleden schade niet tot matiging dient te leiden.
5.13 Ook de omstandigheid dat de contractuele boete één bedrag voor diverse tekortkomingen omvat, is in dit geval, met name gelet op de ernst van de onderhavige tekortkoming van [appellant], geen reden tot matiging van die boete over te gaan.
5.14 Naar het oordeel van het hof zijn geen (andere) feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die tot matiging van de overeengekomen boete zouden moeten leiden.
5.15 Aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod gaat het hof als niet ter zake dienend voorbij.
[appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem tegen het vonnis van 13 augustus 2003 ingestelde hoger beroep. Het vonnis van 7 januari 2004 zal worden vernietigd en [appellant] zal alsnog worden veroordeeld tot het (niet gematigde) boetebedrag van EUR 32.229,--, te vermeerderen met wettelijke rente. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het principaal en het incidenteel appèl.
Het hof, recht doende in hoger beroep,
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem tegen het tussen de partijen gewezen vonnis van 13 augustus 2003,
vernietigt het tussen de partijen gewezen vonnis van 7 januari 2004,
en, opnieuw recht doende,
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerden] een bedrag van EUR 32.229,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 juni 2003 tot de dag van betaling,
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] in eerste aanleg begroot op EUR 696,16 aan verschotten en op EUR 998,-- voor salaris procureur, in het principaal appèl op
EUR 970,-- aan verschotten en op EUR 3.474,-- voor salaris procureur, en in het incidenteel appèl op EUR 1.737,-- voor salaris procureur,
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-Van Hees, Van der Kwaak en Korthals Altes, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2005.