ECLI:NL:GHARN:2005:AU1313

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001985-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Nunnikhoven
  • A. van Houten
  • J. Kerssemakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levering van met asbesthoudend materiaal vervuilde grond als afvalstof onder de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 augustus 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte, een besloten vennootschap, werd beschuldigd van het zich ontdoen van afvalstoffen, in dit geval grond vervuild met asbesthoudende materialen, door deze te leveren voor een nieuwbouwproject in Arnhem. De tenlastelegging betrof een overtreding van artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Het hof oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 maart 2001 tot en met 12 mei 2001 grond heeft geleverd die reeds verontreinigd was met asbest, en dat deze handeling kwalificeert als het zich ontdoen van een afvalstof. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat de grond geen asbest bevatte en dat er geen sprake was van schuld. De getuigenverklaringen en het dossier wezen erop dat de verdachte onvoldoende zorg had betracht bij de levering van de grond. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldeed aan de eisen die aan de geleverde grond gesteld mochten worden en dat de aanwezigheid van asbesthoudende materialen op het terrein van de voormalige Menno van Coehoornkazerne niet kon worden uitgesloten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van EUR 3.000,00. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001985-04
Uitspraak d.d.: 23 augustus 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Arnhem van 15 maart 2004 in de strafzaak tegen
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP
[VERDACHTE]
gevestigd te [vestigingsplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 augustus 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Verdachte in de periode van 1 maart 2001 tot en met 12 mei 2001 in de gemeente Arnhem, zich van afvalstoffen, te weten grond vervuild met asbesthoudende stoffen en/of materialen, heeft ontdaan door deze buiten een inrichting op en/of in de bodem van de taluds en/of de (voor-)tuinen en/of het speelveld van de nieuwbouwwijk (gelegen tussen de Klarendalseweg, de Kazernestraat, de Vijverlaan en de Verlengde Hoflaan te Arnhem), zijnde het terrein van de (voormalige) Menno van Coehoornkazerne, te brengen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen inzake het bewijs
Ten aanzien van de vraag of de geleverde grond asbest bevatte
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de door verdachte geleverde grond geen asbest heeft bevat, omdat:
- de aangevoerde grond voor het aanbrengen in Arnhem door de getuige [getuige 1] (controleur van de opdrachtgever) is gecontroleerd en goed bevonden, terwijl deze getuige als een “pietje precies” werd omschreven;
- uit de rapportage van Certichem kan worden afgeleid dat het depot op het terrein in Apeldoorn niet overeenkomstige hoeveelheden asbesthoudend materiaal bevat als de verwerkte grond in Arnhem;
- de aanwezigheid van asbest niet eerder dan twee weken na het aanbrengen van de grond werd ontdekt, hetgeen niet uitsluit dat derden asbesthoudend materiaal op of in de bodem hebben gebracht;
- de mogelijkheid niet uit te sluiten is dat de bodem op het terrein van de voormalige Menno van Coehoornkazerne te Arnhem reeds vervuild was met asbesthoudende materialen en dat zulks aan het licht kwam kort nadat de door verdachte geleverde schone grond was vermengd met de reeds aanwezige vervuilde bodemlaag.
Het hof overweegt in dit verband het volgende. Uit het dossier blijkt dat op het terrein van de voormalige Menno van Coehoornkazerne te Arnhem in opdracht van de gemeente Arnhem zestig woningen werden gerealiseerd. De bouw werd uitbesteed aan [ontwikkelingsmaatschappij] en de grondwerkzaamheden werden door deze ontwikkelingsmaatschappij uitbesteed aan verdachte. Voor de aanleg van een kinderspeelveld, het ophogen van de grond en de aanleg van tuinen werd de grond vervangen door meer vruchtbare grond. Hiervoor zou een hoeveelheid van ongeveer 800 m³ grond moeten worden aangevoerd door verdachte. Verdachte had in deze periode een hoeveelheid grond van circa 3900 m³ over uit een project in Apeldoorn. Kort voordat op 12 mei 2001 namens de gemeente Arnhem aangifte werd gedaan van het aantreffen van asbest, waren de eerste woningen reeds opgeleverd en bewoond.
In opdracht van verdachte is de hoeveelheid grond uit het project te Apeldoorn op 11 januari 2001 bemonsterd door de firma Hunneman Milieuadvies. Daarbij werd de partij grond verdeeld in drie deelpartijen, waarbij steekproefgewijs per partij 100 monsters werden genomen. Na laboratoriumonderzoek bleek dat één van de drie deelpartijen geschikt was om te worden gebruikt als schone grond met een multifunctionele toepassing. Die grond is vervolgens verwerkt in Arnhem. Op 12 mei 2001 wordt door [getuige 2] namens de gemeente Arnhem aangifte gedaan van het aantreffen van asbesthoudende materialen.
Uit het dossier blijkt verder het volgende:
- de getuige [getuige 3] heeft bij het verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem op 22 mei 2003 op vragen van de raadsman naar zijn werkzaamheden in Arnhem het volgende verklaard: “Ik ben in dienst van [verdachte]. Ik heb met een kraan rooie grond uitgegraven en zwarte grond er weer in gegooid.”
- de getuige [getuige 2] heeft bij het verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem op 25 september 2003 op vragen van de raadsman het volgende verklaard: “Het ging om tuinen en een speelveld. Met name op het speelveld lagen grote stukken. Het lag er gewoon bovenop. Als een buurtbewoner dat kan vinden, dan moet iedereen het kunnen zien. Al liep je niet op het terrein maar er langs dan zag je nog de asbestverdachte materialen liggen. Zelfs in het donker hebben wij met de zaklamp nog materiaal aangetroffen. Het was voor mij onvoorstelbaar dat niemand het gezien heeft. Het had in een eerder stadium ontdekt kunnen worden.”
- de getuige [getuige 4] heeft bij het verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem op 25 september 2003 op vragen van de officier van justitie het volgende verklaard: “ (op de vraag of het asbesthoudende materiaal verspreid over het gehele terrein lag) Ja, in het algemeen wel. Het is nooit uit te sluiten dat een derde dat gedaan heeft. Als een derde stort ligt het vaak op een hoop bij elkaar en dit lag verspreid. De totale hoeveelheid asbestverdachte materialen is geschat op tien kilo, alleen het speelveld. Meegenomen is 1240 gram. Ik kreeg opdracht uit te zoeken of de hoge concentratie in Arnhem terug te vinden was in het depot in Apeldoorn. In het latere onderzoek bleek dat er ook clusters in de grond zaten met hogere concentraties. We hadden geen aanwijzingen dat de grond in Arnhem niet van het depot in Apeldoorn afkomstig had kunnen zijn.”
- de getuige [getuige 1] heeft bij het verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem op 25 september 2003 op vragen van de officier van justitie het volgende verklaard: “Ik heb de grond gekeurd op cultuurtechnische waarden. Dat was een visuele keuring in Apeldoorn. Mijn taak was niet om specifiek op asbest te letten. We wilden puinvrije grond en teelaarde.”
Het hof volgt het betoog van de raadsman niet. Geen enkel concreet aanknopingspunt is gebleken of aannemelijk geworden voor:
- het door derden in Arnhem mengen van asbesthoudend materiaal door de door verdachte geleverde grond of het door derden in Arnhem aanbrengen van asbest op die grond;
- het te Arnhem met ondergrond mengen van de door verdachte geleverde grond.
Het hof verbindt hieraan de conclusie dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de door verdachte in Arnhem geleverde grond reeds ten tijde van de aflevering met asbest verontreinigd was en dat die verontreiniging reeds aanwezig was ten tijde van het vervoer van die grond van Apeldoorn naar Arnhem.
Ten aanzien het begrip ‘afvalstof’
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat de levering van grond niet kan worden beschouwd als het zich ontdoen van een afvalstof, nu hiervoor een gangbare marktprijs is betaald en de hoeveelheid asbesthoudende materialen in de geleverde grond minder is dan de volgens een recent TNO-rapport tegenwoordig als interventiewaarde geaccepteerde hoeveelheid van 100 milligram per kilogram.
Het hof deelt de opvatting van de raadsman niet en overweegt hiertoe het volgende. Artikel 1.1., eerste lid van de Wet milieubeheer definieert, voor zover van belang, het begrip “afvalstof” als volgt:
“alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn
genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich
ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.”
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij arrest van 15 juni 2000, zaaknummer C-418/97 en C-419/97, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen:
“het toepassingsgebied van het begrip afvalstof hangt af van de betekenis van de term ‘zich ontdoen van’. Volgens de rechtspraak van het hof moet bij de uitleg van die term rekening gehouden worden met de doelstelling van de richtlijn. Het begrip afvalstof kan niet restrictief worden uitgelegd.”
In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat grond werd geleverd met het doel te dienen als teelaarde voor beplanting of als speelterrein voor kinderen. In dat licht vermag het hof niet in te zien waarom het leveren van met asbest vervuilde grond op andere wijze gekwalificeerd kan worden dan als het zich ontdoen van een afvalstof. Het enkele gegeven dat een prijs is betaald voor de levering van deze grond is niet voldoende voor een ander oordeel. Vastgesteld moet worden dat de door verdachte geleverde grond niet voldeed aan de eisen die de koper daaraan stelde en redelijkerwijs ook mocht stellen.
Mede op grond van de verklaring van de getuige [getuige 2] moet worden aangenomen dat een aanmerkelijke hoeveelheid hechtgebonden asbesthoudend materiaal op en in de bovenste grondlaag van het speelveld aanwezig was. Die grond was door verdachte geleverd en ook ter plaatse verspreid. Op het speelveld werd asbesthoudend materiaal ook in de vorm van grote stukken aangetroffen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de door verdachte geleverde grond moet worden aangemerkt als een afvalstof zoals bedoeld in de hiervoor genoemde richtlijn. Het hof heeft hierbij tevens acht geslagen op de bij die richtlijn behorende bijlage I en de daarin onder Q12 gegeven kwalificatie van verontreinigde stoffen als afvalstof.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op
ten aanzien van het onder meer subsidiair bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Afwezigheid van alle schuld
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen wetenschap had dat de door haar geleverde grond asbesthoudende materialen bevatte en dat verdachte verschoonbaar dwaalde door aan te nemen dat de door haar geleverde grond schoon was.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld is van belang dat verdachte in strafrechtelijke zin in het geheel geen schuld heeft gehad, doordat zij dwaalde in de veronderstelling dat er met de door haar geleverde grond niets mis was en dat die dwaling voorts verschoonbaar is. Het hof is daarvan niet overtuigd. Verdachte heeft de grond betrokken van een bouwterrein waar in dezelfde periode een asbestsanering had plaatsgevonden. In dat licht kon verdachte niet volstaan met het enkel steekproefsgewijs bemonsteren van een bult aarde met een omvang van honderden kubieke meters en evenmin kon zij afgaan op de enkele mededeling van de controleur [getuige 1], die na visuele inspectie oordeelde dat de grond geschikt was. De zorgplicht die in het licht van het voorgaande op verdachte rustte, bracht naar het oordeel van het hof mede dat verdachte voor een succesvol beroep op afwezigheid van alle schuld tevens toezicht had moeten uitoefenen op het laden en lossen van de grond en het verwerken van de grond in Arnhem, door bij die gelegenheden inspectie uit te voeren. Nu daarvan in het geheel niet is gebleken, kan niet voor juist worden gehouden dat er sprake is van de afwezigheid van alle schuld. Het verweer wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een hoeveelheid grond vervuild met asbesthoudende materialen verwerkt in de ophoging van een nieuwbouwproject op het terrein van de voormalige Menno van Coehoornkazerne te Arnhem. Ofschoon aannemelijk is dat zulks niet opzettelijk is geschied, moet wel vastgesteld worden dat de van verdachte te vergen zorg niet is betracht. De ontdekking van asbest in de tuinen van pas opgeleverde woningen en op een kinderspeelveld in die nieuwbouwwijk, heeft begrijpelijk voor aanzienlijke onrust gezorgd bij de nieuwe bewoners. Het enkele gegeven dat nadien door de gemeente is bericht dat de volksgezondheid niet in gevaar is geweest, doet daaraan niet af. In dat licht acht het hof na te melden straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud) en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten en artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 3.000,00 (drieduizend euro).
Aldus gewezen door
mr Nunnikhoven, voorzitter,
mrs Van Houten en Kerssemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Kuipers, griffier,
en op 23 augustus 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.