ECLI:NL:GHARN:2005:AU2349

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
659/2005
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Ginkel
  • A. Mens
  • W. Wefers Bettink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking inzake vaststelling vaderschap en DNA-onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Arnhem, waarin een DNA-onderzoek werd bevolen ter vaststelling van het vaderschap van [verweerster]. De verzoekers, die de kinderen zijn van de overleden [de vader van verzoekers], hebben in hoger beroep gevraagd om vernietiging van de beschikking van de rechtbank en om een DNA-onderzoek uit te voeren met materiaal van henzelf en [verweerster]. De rechtbank had eerder bepaald dat het graf van [de vader van verzoekers] geopend moest worden voor het DNA-onderzoek, wat door de verzoekers als onomkeerbaar en ingrijpend werd ervaren. De verzoekers stelden dat het mogelijk was om met minder ingrijpende methoden, zoals het afnemen van wangslijmvlies, een DNA-profiel te verkrijgen.

Het hof heeft de argumenten van de verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had beslist dat het hoger beroep alleen openstond voor het provisionele deel van de beschikking, dat betrekking had op de kosten van het deskundigenonderzoek. Het hof oordeelde dat de overige beslissingen in de beschikking niet vatbaar waren voor hoger beroep, omdat deze geen eindbeslissing betroffen. De verzoekers werden niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep, behalve voor het provisionele deel. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het beroep van verzoekers verworpen, waarbij het hof benadrukte dat de procedure niet onnodig moest worden vertraagd en dat de rechtsgang correct was gevolgd.

Uitspraak

30 augustus 2005
Familiekamer
Rekestnummer 659/2005
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster sub 1],
wonende te [woonplaats],
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats],
[verzoekster sub 3],
wonende te [woonplaats],
[verzoekster sub 4],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
procureur mr P.R.M. Noppen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen “[verweerster]”,
procureur mr H. van Ravenhorst.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank te Arnhem van 1 april 2004, 19 januari 2005 en 15 juni 2005, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 102652/FA RK 03/11664.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 juli 2005, zijn verzoekers in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 15 juni 2005. Zij verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat een DNA-onderzoek door een deskundige wordt verricht door middel van het afnemen van DNA-materiaal uit het wangslijm van verzoekers, hun moeder, [verweerster] en haar moeder ter beantwoording van de vraag of [de vader van verzoekers] de vader is van [verweerster].
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 augustus 2005, heeft [verweerster] het verzoek in hoger beroep van verzoekers bestreden. Zij verzoekt het hof verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun beroep, althans hun verzoek af te wijzen.
2.3 De advocaat-generaal heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen conclusie ingediend.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 15 augustus 2005 plaatsgevonden. Van de verzoekers zijn verschenen [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 3], bijgestaan door mr J.W. Wladimiroff-Nater, advocaat te ’s-Gravenhage. Namens [verweerster] is verschenen mr N.J.W.G. Simons, advocaat te Arnhem. De advocaat-generaal is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van verzoekers van 21 juli 2005 en een brief van de advocaat-generaal van 12 augustus 2005. Het hof noch de advocaten van partijen hebben van die laatste brief voor de mondelinge behandeling kennis kunnen nemen. De griffier heeft de advocaten na de mondelinge behandeling afschrift van de brief verzonden.
3 De vaststaande feiten
3.1 [verweerster] is op 14 februari 1956 geboren uit [de moeder], verder te noemen “de moeder”.
3.2 De moeder en [de vader van verzoekers] hebben op 8 september 1956 een overeenkomst gesloten. In die overeenkomst is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
in aanmerking nemende:
dat partij ter andere zijde (hof: de moeder) op 14 februari 1956 buiten echt is bevallen van een dochter [verweerster] voornoemd;
dat partij ter andere zijde partij ter ene zijde (hof: [de vader van verzoekers]) als verwekker van dit kind heeft aangewezen;
dat partij ter ene zijde erkent met partij ter andere zijde in het conceptietijdvak gemeenschap te hebben gehad;
dat partijen derhalve te rade zijn gegaan ter zake van de kosten van verzorging en opvoeding van dit kind een overeenkomst te sluiten;
3.3 Op 27 oktober 1986 is [de vader van verzoekers] overleden.
3.4 Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie van de rechtbank te Arnhem op 30 juli 2003 heeft [verweerster] de rechtbank verzocht over te gaan tot vaststelling van het vaderschap. Daarbij heeft zij als belanghebbende genoemd [de moeder van verzoekers], weduwe van [de vader van verzoekers], verder te noemen “[de moeder van verzoekers]”. Bij de onder 1 genoemde beschikking van 1 april 2004 heeft de rechtbank dr. P. de Knijff tot deskundige benoemd en bevolen dat door de deskundige een DNA-onderzoek zal worden uitgevoerd aan de hand van DNA-materiaal van [verweerster] en van op de enveloppen en in de pet aanwezig DNA-materiaal, ter beantwoording van de navolgende vragen:
- is [de vader van verzoekers] uit te sluiten als vader van [verweerster]?
- zo nee, met welke mate van waarschijnlijkheid kan [de vader van verzoekers] als vader van [verweerster] worden beschouwd?
3.5 De deskundige heeft samen met drs. T. Kraaijenbrink op 2 november 2004 een deskundigenbericht uitgebracht. Uit dit bericht blijkt dat het voor DNA-onderzoek beschikbare materiaal onvoldoende is om een betrouwbaar DNA-profiel te kunnen genereren.
3.6 Bij de onder 1 genoemde beschikking van 19 januari 2005 heeft de rechtbank bepaald dat [de moeder van verzoekers] binnen 14 dagen na de datum van de beschikking schriftelijk aan de rechtbank en aan de wederpartij opgave zal doen van de namen en adressen van alle kinderen van [de vader van verzoekers].
3.7 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een DNA-onderzoek door een deskundige bevolen ter beantwoording van de vraag of [de vader van verzoekers] de vader van [verweerster] is, dr. P. de Knijff tot deskundige benoemd, bepaald dat de opening van het graf van [de vader van verzoekers] (en alle daarmee verband houdende formaliteiten) in overleg met de deskundige zal geschieden door Begrafenis- en Crematie onderneming [...] en bepaald dat van de beschikking geen hoger beroep mogelijk is, behoudens van het provisionele deel ervan.
4 De motivering van de beslissing
4.1 [verweerster] stelt dat het beroepschrift van verzoekers nietig is, nu hierop niet de voornamen van verzoekers staan vermeld. Ingevolge artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen “Rv”) in samenhang gelezen met artikel 359 Rv dienen ook op het beroepschrift de voornamen van verzoekers te zijn vermeld. Het niet vermelden van deze voornamen wordt echter niet met nietigheid van het beroepschrift bedreigd, zoals [verweerster] stelt. Aan de identiteit van verzoekers kan [verweerster] voorts redelijkerwijs niet hebben getwijfeld. Het hof gaat daarom voorbij aan dit betoog. Overigens hebben de twee tijdens de mondelinge behandeling verschenen verzoekers de voornamen van alle verzoekers genoemd.
4.2 Het hof zal vervolgens beoordelen of verzoekers ontvankelijk zijn in hun beroep, ondanks de beslissing van de rechtbank dat van de bestreden beschikking geen hoger beroep mogelijk is, behoudens van het provisionele deel ervan. Uit de brief van de griffier aan de advocaat van verzoekers van 20 juni 2005 blijkt dat de rechtbank onder het provisionele deel van de beschikking verstaat de beslissing dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van [verweerster] komen.
4.3 Verzoekers stellen dat uit vaste rechtspraak blijkt dat andere componenten van de tussenbeschikking met het provisionele deel van de beschikking in hoger beroep kunnen worden betrokken. Nu appèl openstaat van het provisionele deel van de beschikking, staat ook appèl open van de overige beslissingen.
Subsidiair stellen zij dat de rechtbank in de bestreden beschikking een eindbeschikking heeft gegeven door te bepalen dat het graf van [de vader van verzoekers] moet worden geopend. Indien het graf wordt geopend, is dit onomkeerbaar. Door een DNA-onderzoek te bepalen wordt tevens een eindbeschikking gegeven van een deel van het verzoek van [verweerster] om tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap over te gaan. Het is verzoekers er niet om te doen de procedure onnodig te vertragen, door thans beroep in te stellen. Zij willen meewerken aan een DNA-onderzoek door wangslijmvlies af te nemen en op die wijze het DNA-profiel van [de vader van verzoekers] vast te stellen. Dit is aanmerkelijk minder ingrijpend dan opening van het graf terwijl dit gezien de voortschrijdende ontwikkelingen inmiddels een zelfde mate van zekerheid kan geven als het door de rechtbank bevolen DNA onderzoek.
4.4 [verweerster] stelt dat verzoekers ten onrechte verwijzen naar het bepaalde in artikel 337 Rv, aangezien artikel 358 Rv van toepassing is op een verzoekschriftprocedure als de onderhavige. De door verzoekers genoemde jurisprudentie is dan ook niet van toepassing. Nu alleen hoger beroep open staat tegen het provisionele deel van de beschikking, dienen verzoekers niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun beroep. Niet juist is de stelling van verzoekers dat de rechtbank omtrent enig deel van het verzochte van [verweerster] uitdrukkelijk heeft beslist. Voorts is in de beslissingen van de rechtbank geen sprake van een provisioneel deel van de beschikking.
4.5 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat onder het provisionele deel van de bestreden beschikking moet worden verstaan de beslissing in het dictum dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van [verweerster] komen en dat tegen dit deel van de beschikking hoger beroep openstaat. Daarmee is echter niet gegeven dat met het hoger beroep van het provisionele deel van de beschikking tevens hoger beroep openstaat van de overige uitspraken in die beschikking. De rechtspraak waarop verzoekers zich in dit verband beroepen heeft betrekking op het hoger beroep van een deelvonnis, dat wil zeggen een vonnis dat deels tussenvonnis, deels eindvonnis is. Wanneer in een dergelijk vonnis hoger beroep van het tussenvonnis was uitgesloten (zoals onder het tot 1 januari 2002 geldende artikel 337 lid 2 Rv. mogelijk was), was de appellant bij een hoger beroep van het eindvonnis ondanks het appèlverbod ontvankelijk in een hoger beroep van het tussenvonnis. Die rechtspraak leent zich naar het oordeel van het hof evenwel niet voor -analogische- toepassing op het onderhavige geval. De ratio van bedoelde rechtspraak, te weten het voorkomen van nodeloze opsplitsing van de procedure, doet zich hier immers niet voor.
4.6 Dat er sprake is van een eindbeschikking, omdat het open van het graf onomkeerbaar is, is naar het oordeel van het hof niet juist. Van een eindbeschikking is sprake indien in het dictum uitdrukkelijk wordt beslist omtrent enig deel van het verzochte. [verweerster] heeft gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verzocht. Nu de rechtbank heeft beslist over te gaan tot het openen van het graf van [de vader van verzoekers] om tot een DNA-onderzoek over te gaan, heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof geen beslissing genomen omtrent enig deel van het verzochte. De beschikking is naar het oordeel van het hof in zoverre zuiver een (interlocutoire) tussenbeschikking.
4.7 Gelet op het voorgaande falen de eerste, tweede en vierde grief van verzoekers en kunnen zij niet worden ontvangen in hun beroep van de beschikking voorzover deze een tussenbeschikking is. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van de stelling van verzoekers dat er met betrekking tot het DNA-onderzoek sprake is van een zodanig voortschrijdende ontwikkeling van de techniek dat thans met toepassing van het wangslijmvlies-onderzoek niet alleen voor 100 procent zekerheid kan worden verkregen dat [de vader van verzoekers] niet de vader van [verweerster] is, maar ook dat er – omdat er in totaal zeven personen beschikbaar zijn, verzoekers, [de moeder van verzoekers], [verweerster] en haar moeder – uit al het materiaal een DNA-profiel van [de vader van verzoekers] kan worden samengesteld, waarmee een antwoord kan worden gegeven op de vraag of hij al dan niet de vader zou kunnen zijn van [verweerster].
4.8 Met de derde grief komen verzoekers op tegen de beslissing van de rechtbank om de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van [verweerster] te laten komen. Zij verzoeken het hof de kosten van het onderzoek definitief voor haar rekening te laten komen. Met [verweerster] is het hof van oordeel dat de rechtbank artikel 195 Rv op juiste wijze heeft toegepast en dat er geen mogelijkheid is om gelet op het stadium van de procedure in de bestreden beschikking in afwijking van het bepaalde in dit artikel en artikel 289 Rv de kosten van onderzoek definitief ten laste van [verweerster] te laten komen. Ook deze grief faalt dan ook.
5 De slotsom
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof het beroep van verzoekers te verwerpen voorzover dit is gericht tegen het provisionele deel van de bestreden beschikking en hen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het beroep van verzoekers voorzover dit is gericht tegen het provisionele deel van de bestreden beschikking;
verklaart verzoekers voor het overige niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginkel, Mens en Wefers Bettink en is op 30 augustus 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.