ECLI:NL:GHARN:2005:AU2564
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.P.M. Kooijmans
- J. Lamens
- R. den Ouden
- Rechtspraak.nl
Discriminatie bij beroepskostenaftrek in de Wet inkomstenbelasting 2001
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 augustus 2005 uitspraak gedaan over de beroepskostenaftrek in de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende had voor het jaar 2002 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.807. De Inspecteur volgde de aangifte bij het vaststellen van de aanslag, maar de belanghebbende kwam in bezwaar tegen de vastgestelde aanslag. Hij stelde dat de door hem gemaakte advocaatkosten van € 3.237,49, die verband hielden met een ontslagprocedure, als kosten van verwerving moesten worden aangemerkt en dus in mindering op het inkomen konden worden gebracht. De Inspecteur weigerde echter de aftrek en wees het bezwaar af.
De belanghebbende voerde aan dat het weigeren van de aftrek in strijd was met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in verbinding met artikel 1 van het eerste Protocol bij dat verdrag en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Hij betoogde dat kosten voor advocaatdiensten wel door een werkgever belastingvrij konden worden vergoed, wat volgens hem leidde tot een verboden discriminatie.
Het Hof oordeelde dat de Wet inkomstenbelasting 2001 geen mogelijkheid biedt om advocaatkosten als aftrekbare kosten in mindering te brengen op het loon uit dienstbetrekking. Het Hof verwees naar een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat de wetgever niet in strijd is gekomen met de genoemde verdragsbepalingen door geen bepaling op te nemen die de aftrek van dergelijke kosten mogelijk maakt. Bovendien oordeelde het Hof dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de relatie tussen genieters van uitkeringen en verstrekkingen niet vergelijkbaar is met de arbeidsrelatie tussen werknemers en werkgevers.
Uiteindelijk verklaarde het Hof het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.