ECLI:NL:GHARN:2005:AU2588

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-01916
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
  • W.J.N.M. Snoijink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en de kenbaarheid van parkeerzones voor vergunninghouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 11 augustus 2005, staat de parkeerbelasting centraal die door de gemeente Zwolle is opgelegd aan de belanghebbende, die zijn voertuig had geparkeerd in een gebied dat niet onder zijn vergunning viel. De naheffingsaanslag, die € 0,80 aan belasting en € 45 aan kosten omvatte, werd opgelegd op 8 juli 2004. De belanghebbende, houder van een vergunning voor zone 1, betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat de parkeerzone onvoldoende duidelijk was aangegeven. Het Hof oordeelde dat de gemeente Zwolle de parkeerzone voor vergunninghouders voldoende kenbaar had gemaakt. De betrokken borden waren volgens het Hof conform de wettelijke eisen en duidelijk zichtbaar, ondanks de bewering van de belanghebbende dat een boom het zicht op een van de borden belemmerde. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende had geverifieerd waar zijn vergunning geldig was en dat hij daarom terecht belastingplichtig was voor het parkeren op een niet vergunde plaats. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof vond geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nr. 04/01916
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : het sectiehoofd Publiekszaken van de gemeente Zwolle
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag
soort belasting : parkeerbelasting
tijdstip : 8 juli 2004, 16.21 uur
onderzoek ter zitting : met schriftelijke toestemming van beide partijen achterwege gelaten
gronden:
1. Voor dit geding staat vast:
1.1 De naheffingsaanslag nr. 01 bedraagt € 0,80 aan belasting en € 45,– aan kosten.
1.2 Op het voormelde tijdstip stond de auto met kenteken AA-BB-01 geparkeerd op een parkeerplaats aan de a-straat te Zwolle die was aangewezen als plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd.
1.3 Belanghebbende is houder van een vergunning voor zone 1, waaronder een parkeerstrook aan de waterkant van de a-straat valt.
2. In geschil is of voldoende duidelijk is aangegeven dat de plaats waar belanghebbende heeft geparkeerd buiten de voor vergunninghouders bestemde parkeerzone valt.
3.1. Vooropgesteld moet worden dat de parkeerbelasting die – op de voet van onderdeel b van zowel artikel 1 van de Verordening Parkeerbelastingen 2003 als artikel 225, lid 1, van de Gemeentewet – is betaald voor een verleende parkeervergunning niet kan gelden als parkeerbelasting in de zin van onderdeel a van elk van beide wettelijke bepalingen (Hoge Raad 17 december 1997, nr. 32 834, BNB 1998/46* en Belastingblad 1998, blz. 239).
3.2. Met de overgelegde drie foto’s maakt de verweerder aannemelijk, dat de plaatsen waar het vergunninghoudersparkeren aan de waterkant van de a-straat begint en eindigt, voldoende duidelijk zijn aangegeven met borden volgens model E9 van bijlage I van het RVV 1990, elk voorzien van een onderbord met één horizontale pijl die aangeeft voor welke richting vanaf het punt waar het bord staat de aanduiding geldt. Op de middelste foto is nog zo’n bord te zien, waaronder een onderbord is aangebracht met twee horizontale uiteenwijzende pijlen. De derde foto toont een boom op ongeveer een halve autolengte vanaf de stoeprand waarlangs het bord met daaronder de naar links wijzende pijl is geplaatst.
3.3. Hoezeer ook aannemelijk is dat, zoals belanghebbende stelt, het laatstbedoelde bord aan het zicht onttrokken is geweest, wellicht mede doordat de boom op het voormelde tijdstip vol in bloei stond, de beide andere borden waren niet aan het oog onttrokken door bomen. Door die borden moest het belanghebbende, die in zijn bezwaarschrift vermeldt (onder punt 2): ‘Bij het oprijden van deze parkeerplaats staat duidelijk aangegeven (enz.)’, duidelijk zijn dat elders langs dezelfde waterkant de aanduiding zou staan die het einde van de door hem bedoelde strook markeert.
3.4. Van een parkerende automobilist, zeker een die houder is van een vergunning voor parkeren ter plaatse, mag worden verwacht dat hij zich ervan vergewist voor welke parkeerplaatsen die vergunning geldig is. Belanghebbende heeft dat klaarblijkelijk niet voldoende nauwgezet gedaan. Voor zijn risico moet dan ook blijven dat hij heeft geparkeerd op een plaats die niet meer door de vergunning bestreken werd. Nu hij belastingplichtig heeft geparkeerd zonder de daarvoor verschuldigde belasting te voldoen, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
slotsom:
Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan te Arnhem op 11 augustus 2005 door mr. De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 augustus 2005
Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.